ECLI:NL:HR:2013:924

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2013
Publicatiedatum
14 oktober 2013
Zaaknummer
13/00723
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof te ’s-Gravenhage inzake inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage. De zaak betreft een beroep in cassatie van de belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof van 11 december 2012, met nummer BK-12/00372. Dit hoger beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te ’s-Gravenhage, die betrekking had op de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2006.

De belanghebbende heeft verschillende middelen voorgesteld in het cassatieberoep. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna de belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen aanleiding geven tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 11 oktober 2013.

Uitspraak

111 oktober 2013
nr. 13/00723
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Gravenhagevan 11 december 2012, nr. BK-12/00372, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te ’s-Gravenhage (nr. AWB 11/7273) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2006 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. HR 9 december 2011, nr. 10/03927, ECLI:NL:HR:2011:BQ2938, BNB 2012/56, en het heden in de zaak met nummer 12/04012 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht).

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2013.