Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
11 oktober 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2013 uitspraak gedaan in het kader van een cassatieberoep van verzoeker, die betrokken was bij een schuldsaneringsregeling. De zaak betreft de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder het verkrijgen van een schone lei, zoals geregeld in artikel 350 lid 3, onder c, van de Faillissementswet (Fw). De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof, waaruit blijkt dat verzoeker in een eerder stadium al een vonnis had ontvangen van de rechtbank ’s-Gravenhage en dat het gerechtshof Den Haag op 28 mei 2013 een arrest had gewezen in deze kwestie. De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman was dat het cassatieberoep van verzoeker moest worden verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd onderbouwd met de overweging dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van verzoeker dan ook verworpen, waarmee de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand zijn gebleven. Dit arrest is openbaar uitgesproken door vice-president F.B. Bakels, wat de transparantie van de rechtspraak onderstreept.