In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 10 februari 2012. De betrokkene, geboren in 1953, heeft beroep ingesteld tegen de opgelegde betalingsverplichting van € 3.247,-. De advocaat van de betrokkene, mr. J.C. Oudijk, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vermindering van de betalingsverplichting en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, in de cassatiefase is overschreden. Dit is te wijten aan het feit dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad oordeelt dat dit gegrond is en leidt tot een vermindering van de betalingsverplichting. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De nieuwe hoogte van de betalingsverplichting wordt vastgesteld op € 3.085,-. Het beroep wordt voor het overige verworpen. Deze uitspraak is gedaan op 8 oktober 2013 en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.