Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
8 oktober 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1968, was beschuldigd van het opzettelijk onttrekken van twee minderjarigen aan het wettig gezag. De feiten betroffen de periode van 9 januari 2010 tot en met 24 september 2010, waarin de verdachte zich niet hield aan een rechterlijk vastgestelde omgangsregeling. De verdediging stelde dat de verdachte niet strafbaar was omdat de omgangsregeling niet aan haar was betekend. De Hoge Raad oordeelde echter dat het ontbreken van betekening niet afdoet aan de rechtskracht van de uitspraak waarin de omgangsregeling was vastgesteld. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte en bevestigde dat de verdachte strafrechtelijk aansprakelijk is voor het niet naleven van de omgangsregeling, ongeacht of deze aan haar was betekend. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van ouders in het kader van omgangsregelingen en de gevolgen van het niet naleven daarvan. De Hoge Raad concludeerde dat de opvatting van de verdediging onjuist was, en dat de verdachte zich wel degelijk schuldig kon maken aan het onttrekken van minderjarigen aan het gezag, ook zonder betekening van de regeling.