ECLI:NL:HR:2013:895

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 2013
Publicatiedatum
8 oktober 2013
Zaaknummer
11/03720
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende motivering bij schatting wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, waarbij de betrokkene was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 21.225,75 aan de Staat wegens wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad oordeelt dat de bestreden uitspraak niet voldoet aan de eisen van toereikende motivering, omdat deze geen adequate vermelding bevat van de bewijsmiddelen waarop de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel had verkregen door oplichting, maar de schatting van dit voordeel was niet voldoende onderbouwd met de relevante bewijsmiddelen. De Hoge Raad benadrukt dat volgens de wet de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel alleen kan worden ontleend aan wettige bewijsmiddelen en dat de uitspraak de bewijsmiddelen moet vermelden met een weergave van de inhoud daarvan. Aangezien de bestreden uitspraak niet aan deze vereisten voldeed, vernietigt de Hoge Raad de uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. Dit arrest is gewezen op 8 oktober 2013.

Uitspraak

8 oktober 2013
Strafkamer
nr. S 11/03720 P
DAZ/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 28 april 2011, nummer 24/001980-10, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bestreden uitspraak niet de inhoud van de bewijsmiddelen bevat waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend.
2.2.1.
Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank bevestigd, waarbij aan de betrokkene ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting is opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 21.225,75. Het vonnis van de Rechtbank houdt omtrent de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel het volgende in:
"Standpunt verdediging
Door de raadsman is aangevoerd dat niet aannemelijk is dat alle door de officier van justitie opgegeven bedragen verkregen zijn uit criminele activiteiten. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat niet bij alle transacties een omschrijving is vermeld. Die transacties kunnen derhalve niet worden meegenomen bij de berekening.
De raadsman gaat uit van een bedrag ter grootte van € 7.942,50 waarvan niet aannemelijk is dat het is verkregen uit criminele activiteiten. De raadsman verzoekt de rechtbank het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op een bedrag ter grootte van € 17.358,93. De raadsman verzoekt voorts de vorderingen van benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] in mindering te brengen op voornoemd bedrag, zodat een bedrag resteert ter grootte van € 13.371,43.
Oordeel van de rechtbank
Veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank d.d. 12 augustus 2010 onder meer terzake van oplichting veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 voorwaardelijk met proeftijd van 2 jaren en met een bijzondere voorwaarde.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door het plegen van het voormelde strafbare feit of soortgelijke feiten, waaromtrent blijkens het strafdossier voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door verdachte zijn begaan. De rechtbank overweegt hierbij het navolgende. De rechtbank acht het aannemelijk dat de transacties als genoemd in de aangifte van de AFM, voortvloeiden uit de oplichtingsactiviteiten van verdachte. De rechtbank baseert haar oordeel op de verklaringen van de verdachte, de aangifte van de AFM met bijlagen en de aangiften van [benadeelde partij 7], [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6]. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat niet alle door de officier genoemde bedragen verkregen zijn uit criminele activiteiten. Gelet op het feit dat de gestorte bedragen steeds binnen dezelfde bandbreedtes vallen en niet gebleken is van een andere -legale- bron van inkomsten, acht de rechtbank het aannemelijk dat de niet nader gespecificeerde bedragen van soortgelijke feiten, als de bewezen verklaarde oplichting, afkomstig zijn.
De rechtbank hanteert ten aanzien van het wederrechtelijk verkregen voordeel de volgende berekening:
Inkomsten verkregen uit stortingen door benadeelden:
Transacties rekeningnummer [0003]: totaal € 3.075,00
Transacties rekeningnummer [0001]: totaal € 15.582,39
Transacties rekeningnummer [0002]: totaal € 6.644,04
TOTAAL: € 25.301,43
De rechtbank schat - met inachtneming van het vorenstaande - het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 25.301,43.
De rechtbank zal de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1], te weten een bedrag ter grootte van € 2.700,-, en de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 2], te weten een bedrag ter grootte van € 1.375,68, in mindering brengen op het voormelde bedrag aan wettelijk verkregen voordeel.
De rechtbank zal aan veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag ter grootte van € 21.225,75."
2.2.2.
Het bestreden arrest houdt ten aanzien van de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel voorts het volgende in:
"De veroordeelde is bij arrest van dit hof (parketnummer 24-001979-10) ter zake van - onder meer en kort gezegd - oplichting en het aanbieden van krediet zonder daartoe verleende vergunning veroordeeld tot straf.
De veroordeelde heeft uit het bewezen verklaarde handelen voordeel verkregen. Er zijn tevens voldoende aanwijzingen dat hij voordeel heeft verkregen door middel van en/of uit baten van soortgelijke feiten als die waarvoor hij is veroordeeld.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof - evenals de rechtbank - de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 25.301,43. Het hof verenigt zich eveneens met de beslissing van de rechtbank om aan de veroordeelde de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 21.225,75."
2.2.3.
Het vonnis van de Rechtbank bevat geen afzonderlijke opgave van de bewijsmiddelen waarvan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend.
2.3.
Bij de beoordeling van het middel dient te worden vooropgesteld dat krachtens art. 511f Sv de schatting van het op geld waardeerbare wederrechtelijk verkregen voordeel slechts kan worden ontleend aan wettige bewijsmiddelen. Ingevolge art. 511e, eerste lid, Sv (in eerste aanleg) en art. 511g, tweede lid, Sv (in hoger beroep) is op de uitspraak op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel art. 359, derde lid, Sv van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat die uitspraak de bewijsmiddelen moet vermelden waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend met weergave van de inhoud daarvan, voor zover bevattende de voor die schatting redengevende feiten en omstandigheden.
2.4.
De bestreden uitspraak bevat geen toereikende vermelding van de bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend, met weergave van de inhoud daarvan, voor zover bevattende voor de schatting redengevende feiten en omstandigheden. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld, is de bestreden uitspraak in zoverre ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 oktober 2013.