Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank bevestigd, waarbij aan de betrokkene ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting is opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 21.225,75. Het vonnis van de Rechtbank houdt omtrent de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel het volgende in:
"Standpunt verdediging
Door de raadsman is aangevoerd dat niet aannemelijk is dat alle door de officier van justitie opgegeven bedragen verkregen zijn uit criminele activiteiten. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat niet bij alle transacties een omschrijving is vermeld. Die transacties kunnen derhalve niet worden meegenomen bij de berekening.
De raadsman gaat uit van een bedrag ter grootte van € 7.942,50 waarvan niet aannemelijk is dat het is verkregen uit criminele activiteiten. De raadsman verzoekt de rechtbank het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op een bedrag ter grootte van € 17.358,93. De raadsman verzoekt voorts de vorderingen van benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] in mindering te brengen op voornoemd bedrag, zodat een bedrag resteert ter grootte van € 13.371,43.
Oordeel van de rechtbank
Veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank d.d. 12 augustus 2010 onder meer terzake van oplichting veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 voorwaardelijk met proeftijd van 2 jaren en met een bijzondere voorwaarde.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door het plegen van het voormelde strafbare feit of soortgelijke feiten, waaromtrent blijkens het strafdossier voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door verdachte zijn begaan. De rechtbank overweegt hierbij het navolgende. De rechtbank acht het aannemelijk dat de transacties als genoemd in de aangifte van de AFM, voortvloeiden uit de oplichtingsactiviteiten van verdachte. De rechtbank baseert haar oordeel op de verklaringen van de verdachte, de aangifte van de AFM met bijlagen en de aangiften van [benadeelde partij 7], [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6]. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat niet alle door de officier genoemde bedragen verkregen zijn uit criminele activiteiten. Gelet op het feit dat de gestorte bedragen steeds binnen dezelfde bandbreedtes vallen en niet gebleken is van een andere -legale- bron van inkomsten, acht de rechtbank het aannemelijk dat de niet nader gespecificeerde bedragen van soortgelijke feiten, als de bewezen verklaarde oplichting, afkomstig zijn.
De rechtbank hanteert ten aanzien van het wederrechtelijk verkregen voordeel de volgende berekening:
Inkomsten verkregen uit stortingen door benadeelden:
Transacties rekeningnummer [0003]: totaal € 3.075,00
Transacties rekeningnummer [0001]: totaal € 15.582,39
Transacties rekeningnummer [0002]: totaal € 6.644,04
TOTAAL: € 25.301,43
De rechtbank schat - met inachtneming van het vorenstaande - het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 25.301,43.
De rechtbank zal de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1], te weten een bedrag ter grootte van € 2.700,-, en de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 2], te weten een bedrag ter grootte van € 1.375,68, in mindering brengen op het voormelde bedrag aan wettelijk verkregen voordeel.
De rechtbank zal aan veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag ter grootte van € 21.225,75."