ECLI:NL:HR:2013:893

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 2013
Publicatiedatum
8 oktober 2013
Zaaknummer
11/04014
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over opzettelijk voordeel trekken uit door misdrijf verkregen goed

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, dat op 30 maart 2011 bij verstek was gewezen. De verdachte, geboren in 1977, werd beschuldigd van het opzettelijk voordeel trekken uit de opbrengst van door een ander door misdrijf verkregen goed. Het Gerechtshof had vastgesteld dat de verdachte samenwoonde met [betrokkene 1], die een uitkering ontving die door valsheid in geschrift was verkregen. De verdachte had gebruik gemaakt van de woning en voorzieningen die door deze uitkering werden gefinancierd.

De Hoge Raad beoordeelt het middel van cassatie dat door de advocaat van de verdachte, mr. M. Mulder, is ingediend. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest. De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed. De Hoge Raad stelt vast dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de opbrengst van enig door [betrokkene 1] door misdrijf verkregen goed. De Hoge Raad vernietigt daarom de uitspraak van het Gerechtshof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken, vooral wanneer het gaat om de vraag of iemand opzettelijk voordeel heeft getrokken uit een misdrijf. De Hoge Raad bevestigt dat de bewijslast bij de aanklager ligt en dat deze voldoende moet zijn onderbouwd om tot een veroordeling te komen.

Uitspraak

8 oktober 2013
Strafkamer
nr. 11/04014
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 maart 2011, nummer 23/000318-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. Mulder, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanig op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, met name voor zover die inhoudt dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de door [betrokkene 1] door middel van valsheid in geschrift verkregen uitkeringsgelden.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode vanaf 9 september 2005 tot en met 31 augustus 2006 opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning gelegen aan de [a-straat 1] te Amsterdam en de in die woning aanwezige voorzieningen, zoals gas/water/elektriciteit en levensmiddelen, terwijl hij wist dat deze voorzieningen en goederen geheel of gedeeltelijk werden betaald van een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand, welke door [betrokkene 1] - met wie hij, verdachte, op bovenvermeld adres in gezinsverband samenwoonde - door valsheid in geschrift was verkregen, aldus heeft hij, verdachte, toen en daar opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen voorwerp voordeel getrokken."
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
Een proces-verbaal van verhoor van de Gemeente Amsterdam, Dienst Werk en Inkomen, van 19 juli 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant], doorgenummerde pagina 20 e.v. van het dossier.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 19 juli 2007 tegenover genoemde verbalisant afgelegde verklaring van verdachte:
[verdachte], geboren [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats]:
Ik woon sinds 17 mei 2005 op de [a-straat 1]. Ik ken [betrokkene 1] sinds een jaar of acht.
Uit onderzoek is gebleken, dat [betrokkene 1] veelvuldig bij u op de [a-straat 1] verbleef. Kunt u dat toelichten?
[betrokkene 1] was bang en daarom was ze vaak bij mij. Daarom was ze vaker bij mij thuis. Als ik daardoor als verdachte wordt aangemerkt, dan is het maar zo. We hebben samen een kind. Ze had een eigen bed bij mij thuis. [betrokkene 1] was er heel vaak, dat geef ik toe. [betrokkene 1] was bijna nooit op de [b-straat 1].
Wie doet de boodschappen?
Ze doet voor haar zelf boodschappen en soms haalt ze iets voor mij. Ik haal ook eten voor mijn kind.
Wie verzorgt u als u ziek bent?
[betrokkene 1]
Wie doet het huishouden?
[betrokkene 1]
Wat kunt u vertellen over de voorwaarden waaronder de uitkering van [betrokkene 1] werd verstrekt?
Ze heeft wel eens van die maandbriefjes van de Sociale Dienst bij mij thuis ingevuld.
Ik had veel schulden en die kon ik niet meer aan. Ik zit in de schuldsanering.
Wat zou de Dienst Werk en Inkomen hebben gedaan als zij op de hoogte waren geweest van deze samenwoning?
Dan zouden ze de uitkering hebben beëindigd.
Waarom heeft u niet bij de Dienst Werk en Inkomen gemeld dat u samenwoonde met [betrokkene 1]?
Waarom wel? Als ik had geweten dat dit een rechtszaak zou worden, dan had ik het wel gemeld.
2. Een proces-verbaal van verhoor van de Gemeente Amsterdam, Dienst Werk en Inkomen, van 17 juli 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant], doorgenummerde pagina 14 e.v. van het dossier.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 17 juli 2007 tegenover genoemde verbalisant afgelegde verklaring van de getuige [betrokkene 1]:
U staat sinds 21 november 2006 ingeschreven op het adres [a-straat 1] te Amsterdam. Met wie woont u daar?
Met [verdachte] en mijn kinderen [betrokkene 2] en [betrokkene 3]. Ik ken hem sinds ongeveer zeven jaar.
U stond van 9 augustus 2005 tot en met 21 november 2006 ingeschreven op het adres [b-straat 1] te Amsterdam. Met wie woonde u daar?
Ik woonde daar met [betrokkene 3].
Ik ontving een uitkering in de periode september 2005 tot september 2006. Ik was vaker op de [a-straat 1] dan op de [b-straat 1].
Wie betaalt de rekeningen?
[verdachte].
Wie doet de boodschappen?
Samen.
Wie doet het huishouden?
Ik en soms [verdachte].
Ik toon u de inkomstenverklaringen van 01/2005 tot en met 08/2005. Herkent u de handtekeningen?
Dat zijn mijn handtekeningen.
Ik toon u de inkomstenverklaringen 01/2006 tot en met 05/2006. Herkent u de handtekeningen?
Dat zijn mijn handtekeningen.
Waar heeft u de formulieren ingevuld en ondertekend?
Soms op de [b-straat 1] en soms bij [verdachte].
U heeft op de getoonde formulieren niet gemeld dat u feitelijk samenwoonde met [verdachte] op de [a-straat 1]. Waarom heeft u dat niet gemeld?
Ik wist niet dat het moest.
Waarom stond u dan niet gewoon bij [verdachte] ingeschreven en na de beëindiging van de uitkering wel?
Ik kreeg een baan. Ik had aan de Sociale Dienst gevraagd wat er zou gebeuren wanneer ik bij [verdachte] zou staan ingeschreven. Toen werd mij verteld, dat de uitkering beëindigd zou worden. Toen ik geen uitkering meer kreeg, kon ik me dus gewoon inschrijven bij [verdachte].
Wat zou er met uw uitkering zijn gebeurd als u deze inlichtingen wel had medegedeeld aan de DWI?
De eerste keer hebben ze de uitkering beëindigd, dus ik neem aan dat ze de tweede keer ook de uitkering zouden hebben beëindigd.
3. Een proces-verbaal van relaas van uitkeringsfraude van de Gemeente Amsterdam, Dienst Werk en Inkomen, van 14 augustus 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant], doorgenummerde pagina 1 tot en met 13 van het dossier.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als het relaas van onderzoek van genoemde verbalisant:
1.2
Relevante gegevens:
Cliënte [betrokkene 1] ontving een uitkering onder administratienummer [001] en wel in de navolgende periode: 09-09-2005 tot en met 31-08-2006, Wwb, norm alleenstaande ouder."
2.4.
Voorts heeft het Hof omtrent het bewijs het volgende overwogen:
"De verdachte heeft in gezinsverband samengewoond met zijn (ex) vriendin [betrokkene 1], terwijl hij wist, dat de uitgaven voor levensonderhoud die zij in dit verband deden, geheel of gedeeltelijk werden betaald van een uitkering die door [betrokkene 1] was verkregen door valsheid in geschrift. De verdachte heeft op deze manier geprofiteerd van goederen die door het misdrijf van een ander waren verkregen."
2.5.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen noch uit hetgeen het Hof omtrent het bewijs heeft overwogen kan worden afgeleid dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de opbrengst van enig door [betrokkene 1] door misdrijf verkregen goed.
2.6.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 oktober 2013.