Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Beoordeling van het tweede middel
5.Beslissing
8 oktober 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, een bedrijf dat zich bezighoudt met het vervoer van gevaarlijke stoffen, was aangeklaagd voor het niet voldoen aan de etiketteringsvoorschriften zoals vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het ADR (Accord Européen relatif au transport international des marchandises dangereuses par route). De verdachte had op 14 mei 2009 in Woerden drukhouders met propaan en butaan vervoerd, waarvan zeven drukhouders niet waren voorzien van de vereiste gevaarsetiketten. Het Hof had geoordeeld dat elke gevulde of niet geheel lege drukhouder een gevaarsetiket diende te dragen, ongeacht of de drukhouders in een kooi werden vervoerd en of ze dezelfde stof bevatten.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat het niet nodig was om dit oordeel verder te motiveren. De Hoge Raad stelde vast dat het Hof terecht had geoordeeld dat de drukhouders niet als leeg konden worden aangemerkt, omdat zij nog gedeeltelijk gevuld waren met vloeistof. Dit oordeel was in lijn met de algemene bekendheid dat propaan en butaan bij normale temperatuur en druk gasvormig zijn, en dat de inhoud van de houders nog onder druk stond. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte en bevestigde de uitspraak van het Hof, waarmee de verplichting tot etikettering van gevaarlijke stoffen tijdens transport werd onderstreept.