Uitspraak
[X]te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 2 mei 2013, nr. 12/00370, betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende [Z] tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 2 mei 2013. Het beroep in cassatie was gericht tegen een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast zijn de klachten volgens de Hoge Raad klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, in aanwezigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma.