Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Den Haagvan 3 april 2013, nr. BK‑12/00330, betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2008 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van 3 april 2013, waarin een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 aan belanghebbende was opgelegd. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en vastgesteld dat belanghebbende niet tijdig het verschuldigde griffierecht had betaald.
De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 2 juli 2013 per aangetekende brief gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Aangezien het griffierecht niet was voldaan, heeft de griffier op 5 augustus 2013 belanghebbende de gelegenheid geboden om te verklaren waarom de betaling niet tijdig had plaatsgevonden. De argumenten die belanghebbende in haar brief van 12 augustus 2013 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende gegrond beschouwd om aan te nemen dat belanghebbende niet in verzuim was.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.