Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 9 april 2010, nr. 09/03376.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door een belanghebbende die het niet eens was met het arrest van 9 april 2010, nummer 09/03376. De Hoge Raad heeft het verzoek tot herziening beoordeeld aan de hand van de ontvankelijkheid en de relevante juridische bepalingen, met name artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en artikel 8:88, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Hoge Raad oordeelde dat het ingediende verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigde. Het verzoek bevatte geen nieuwe feiten of omstandigheden die tot herziening van het eerdere arrest konden leiden. Hierdoor was het verzoek niet ontvankelijk. De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de eisen voor ontvankelijkheid strikt zijn en dat zonder relevante nieuwe informatie, een verzoek tot herziening niet kan slagen.
De uitspraak werd gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, waarbij ook de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma aanwezig was. De Hoge Raad heeft hiermee een duidelijke lijn uitgezet over de ontvankelijkheid van herzieningsverzoeken in het bestuurs- en belastingrecht.