Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.Beslissing
4 oktober 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de vrouw, verzoekster tot cassatie, beroep heeft ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te ’s-Gravenhage. De beschikking van het hof, gedateerd 20 juni 2012, was het resultaat van een eerder geding dat was gestart bij de rechtbank ’s-Gravenhage op 11 oktober 2011. De vrouw heeft in haar cassatieberoep geen klachten geuit tegen de bestreden beschikking, wat vereist is volgens artikel 426a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hierdoor heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar beroep. De man, verweerder in cassatie, is niet verschenen en heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal, L.A.D. Keus, was dat de vrouw niet-ontvankelijk verklaard moest worden zonder veroordeling in de proceskosten. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar cassatieberoep. Er was geen grond voor een proceskostenveroordeling ten laste van de man, zoals door de vrouw was verzocht. De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth.