ECLI:NL:HR:2013:841

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2013
Publicatiedatum
3 oktober 2013
Zaaknummer
12/03194
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.A.C.A. Overgaauw
  • C.B. Bavinck
  • P. Lourens
  • M.A. Fierstra
  • L.F. van Kalmthout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van een belang in een in de Nederlandse Antillen gevestigd lichaam voor de vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de waardering van een belang in een vennootschap die feitelijk in de Nederlandse Antillen was gevestigd. De belanghebbende, [X] Beheer B.V., had een aanslag in de vennootschapsbelasting ontvangen voor het jaar 2004, welke aanslag na bezwaar door de Inspecteur was gehandhaafd. De Rechtbank te Arnhem verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. De belanghebbende stelde cassatie in tegen de uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad oordeelde dat artikel 28b, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 onverkort van toepassing is op de waardering van het belang in de dochtermaatschappij. Dit artikel vereist dat bij de waardering van het belang de ongerealiseerde (koers)winsten op de door de dochtermaatschappij gehouden beleggingen worden meegerekend. De Hoge Raad verwierp de klachten van de belanghebbende, die betoogde dat de stille reserves in de bezittingen en schulden van de dochtermaatschappij buiten beschouwing moesten blijven. De Hoge Raad concludeerde dat de wetgever geen uitzonderingen heeft willen toelaten op de regel van waardering op de waarde in het economische verkeer.

Daarnaast faalde het beroep op artikel 43 EG (thans artikel 49 VWEU), omdat de territoriale werkingssfeer van dit artikel zich niet uitstrekt tot de Nederlandse Antillen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de belanghebbende niet tot cassatie konden leiden en dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de toepassing van de Nederlandse belastingwetgeving op belangen in buitenlandse vennootschappen, mits deze vennootschappen aan de relevante voorwaarden voldoen.

Uitspraak

11 oktober 2013
nr. 12/03194
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] Beheer B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Arnhemvan 30 mei 2012, nr. 11/00042, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.

1.Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 09/2132) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ‘s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3.Beoordeling van de klachten

3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende is enig aandeelhoudster van een naar Nederlands recht opgerichte vennootschap die in het onderhavige jaar (2004) feitelijk was gevestigd in de Nederlandse Antillen (hierna: de dochtermaatschappij). De bezittingen van de dochtermaatschappij bestonden (nagenoeg) uitsluitend, middellijk of onmiddellijk, uit beleggingen.
3.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat op het door belanghebbende gehouden belang in de dochtermaatschappij het bepaalde in artikel 28b, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst 2004; hierna: de Wet) van toepassing is en dat bij de toepassing van die bepaling tevens tot de waarde in het economische verkeer van dat belang moeten worden gerekend de ongerealiseerde (koers)winsten op de door de dochtermaatschappij gehouden beleggingen. Het Hof heeft daarbij verworpen belanghebbendes beroep op artikel 43 EG (thans: artikel 49 VWEU) alsmede haar beroep op het non-discriminatiebeginsel, neergelegd in artikel 1 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk. Hiertegen richten zich de klachten.
3.3.
De klachten houden onder meer in dat in een geval als het onderhavige, waarin het gaat om de waardering op de voet van artikel 28b, lid 1, van de Wet van een belang in een feitelijk in de Nederlandse Antillen gevestigd lichaam, de stille reserves welke schuil gaan in de onmiddellijke en middellijke bezittingen en schulden van dit lichaam bij de waardering van het belang buiten beschouwing mogen blijven. De klachten betogen daartoe in de kern dat in een geval als het onderhavige geen goede reden bestaat om, anders dan bij de waardering op de voet van artikel 28, lid 4, van de Wet van een belang in een beleggingsinstelling waarvan de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid officieel op de effectenbeurs te Amsterdam worden genoteerd, een belastingplichtige de mogelijkheid te onthouden haar belang desgewenst te waarderen op een evenredig deel van het fiscale vermogen van het lichaam waarin zij het belang houdt. Zij voeren daarbij aan dat de (fiscale) wetgeving en waarderingsvoorschriften van de Nederlandse Antillen in hoge mate vergelijkbaar waren met de Nederlandse (fiscale) wetgeving en waarderingsvoorschriften. De klachten falen in zoverre. Zij vinden geen steun in de tekst van artikel 28b, lid 1, van de Wet noch in de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling. De wetsgeschiedenis biedt geen steun aan de opvatting dat de wetgever uitzonderingen heeft willen toelaten op de regel dat belangen waarop artikel 28b, lid 1, van de Wet het oog heeft, dienen te worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer.
3.4.
Het in cassatie herhaalde beroep op artikel 43 EG (thans: artikel 49 VWEU) faalt reeds omdat, zoals het Hof met juistheid heeft overwogen, de territoriale werkingssfeer van dat artikel zich niet uitstrekt tot de Nederlandse Antillen (vgl. HR 13 juli 2001, nr. 35333, ECLI:NL:HR:2001:AB2609, BNB 2001/323).
3.5.
De klachten kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck, P. Lourens, M.A. Fierstra en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2013.