Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
1 oktober 2013
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, van 29 september 2011. De verdachte, geboren in 1974, was veroordeeld tot een geldboete van € 1.100,-, subsidiair 22 dagen hechtenis. De advocaat van de verdachte, mr. P.R. de Korte, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Echter, de Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld. Het is vastgesteld dat er meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden. Dit heeft geleid tot de beslissing om de aan de verdachte opgelegde geldboete te verminderen. De Hoge Raad heeft de geldboete verlaagd naar € 1.045,- en de duur van de vervangende hechtenis naar 20 dagen.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete en de duur van de vervangende hechtenis. Het beroep is voor het overige verworpen. Deze uitspraak is gedaan op 1 oktober 2013 door de vice-president en de raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.