In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 22 januari 2013. Het betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2006, alsook een boetebeschikking en een beschikking inzake heffingsrente. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de belanghebbende klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, met A.I. Boussak-Leeksma als waarnemend griffier.