In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2013 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] B.V. tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. Het beroep was gericht tegen een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2008, alsook tegen een daarbij opgelegde boetebeschikking. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, omdat de belanghebbende, [X] B.V., het verschuldigde griffierecht niet had voldaan. De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende op 11 maart 2013 per aangetekende brief gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en had een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Ondanks deze waarschuwing is het griffierecht niet betaald. Bovendien had de griffier op 18 april 2013 de belanghebbende de gelegenheid geboden om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald, maar de belanghebbende heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Hierdoor voldeed het beroep niet aan de vereisten van artikel 8:41, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten.