ECLI:NL:HR:2013:808

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2013
Publicatiedatum
30 september 2013
Zaaknummer
12/00724
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen belastingaanslagen en verhogingen door de Staatssecretaris van Financiën

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van zowel de belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. De zaak betreft navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de vermogensbelasting (VB) over de jaren 1991 tot en met 2000. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de opgelegde navorderingsaanslagen, die waren vergezeld van verhogingen en boetebeschikkingen. Het Hof had het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en verschillende belastingaanslagen en verhogingen vernietigd, alsook boetebeschikkingen en beschikkingen inzake heffingsrente verminderd.

De Hoge Raad heeft de door belanghebbende en de Staatssecretaris voorgestelde middelen beoordeeld. Beide middelen konden niet tot cassatie leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten voor het cassatieberoep van de belanghebbende, maar dat de Staatssecretaris wel veroordeeld werd in de kosten van het geding in cassatie. De Hoge Raad verklaarde beide beroepen in cassatie ongegrond en legde de kosten van rechtsbijstand vast op € 1888 voor de belanghebbende.

Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 27 september 2013. Tevens werd er een griffierecht van € 454 geheven van de Staat ter zake van het door de Staatssecretaris ingestelde beroep in cassatie.

Uitspraak

27 september 2013
nr. 12/00724
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Hertogenboschvan 29 december 2011, nr. 04/01522, betreffende belastingaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de vermogensbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende zijn over de jaren 1991 tot en met 1997 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en over de jaren 1992 tot en met 1998 navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging van honderd percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging geen kwijtschelding is verleend. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
Voorts zijn aan belanghebbende over de jaren 1998 en 1999 navorderingsaanslagen in de IB/PVV en over de jaren 1999 en 2000 navorderingsaanslagen in de VB opgelegd, alsmede boeten. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
Verder is aan belanghebbende voor het jaar 2000 een aanslag in de IB/PVV opgelegd, alsmede een boete. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
De aanslag, de navorderingsaanslagen, de daarbij gegeven kwijtscheldingsbeschikkingen dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 en 1998 alsmede de navorderingsaanslag VB 1999 vernietigd, de daarmee verband houdende beschikkingen inzake heffingsrente vernietigd, de overige belastingaanslagen verminderd, de verhogingen IB/PVV 1991, 1992 en 1995 alsmede de verhoging VB 1992 kwijtgescholden, de boetebeschikkingen IB/PVV 1998 en VB 1999 vernietigd, de overige verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden, de overige boetebeschikkingen verminderd, en de overige beschikkingen inzake heffingsrente verminderd.

2.Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij tien middelen respectievelijk één middel voorgesteld.
Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. S. Bharatsingh, advocaat te Hilversum.

3.Beoordeling van de door belanghebbende voorgestelde middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Proceskosten

Wat betreft het cassatieberoep van belanghebbende acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Wat betreft het cassatieberoep van de Staatssecretaris zal deze worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart beide beroepen in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1888 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren J.W. van den Berge, C. Schaap, M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2013.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 454.