In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2013 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende tegen een beschikking van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De beschikking betrof een beslissing op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2011. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard, omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichting om griffierecht te betalen.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 24 juni 2013 per aangetekende brief geïnformeerd over de verschuldigdheid van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor de betaling. Ondanks deze waarschuwing is het griffierecht niet betaald. Op 24 juli 2013 heeft de griffier belanghebbende opnieuw aangeschreven, waarbij hij de gelegenheid heeft geboden om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. Belanghebbende heeft echter van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.