In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2013 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en de premie Zorgverzekeringswet voor het jaar 2008. De Rechtbank had op 15 februari 2013 uitspraak gedaan, en een afschrift van deze uitspraak was op 27 februari 2013 aangetekend aan de partijen verzonden.
Het beroepschrift in cassatie is op 16 april 2013 ter griffie van de Rechtbank binnengekomen, maar niet binnen de wettelijke termijn van zes weken, die eindigde op 10 april 2013. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend, noch binnen de gestelde termijn van artikel 6:9, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende op 8 mei 2013 in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken te reageren op de overschrijding van de beroepstermijn, maar belanghebbende heeft deze gelegenheid niet tijdig benut. De brief die op 6 juni 2013 bij de Hoge Raad is ingekomen, werd als te laat ingekomen buiten beschouwing gelaten.
Gelet op deze feiten heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 27 september 2013.