In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 11 februari 2013, met nummer AWB 12/4200. Het beroep in cassatie betreft een verzet tegen een voor het jaar 2008 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, in aanwezigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma.