Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
25 juni 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in hoger beroep door het Hof, op grond van het feit dat zij geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend. De verdachte, geboren in 1967, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Arnhem van 29 september 2010. Tijdens de behandeling in hoger beroep op 11 februari 2011 was de verdachte niet verschenen, en haar raadsman, mr. A.J.M. Bommer, had laten weten dat hij niet ter terechtzitting zou verschijnen omdat hij geen contact meer had met zijn cliënte. Het Hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in haar hoger beroep, omdat zij niet binnen de gestelde termijn een schriftuur had ingediend.
Echter, in cassatie werd gesteld dat er wel degelijk een schriftuur houdende grieven was ingediend door de raadsman van de verdachte. Ter onderbouwing hiervan zijn kopieën van relevante documenten aan de cassatieschriftuur gehecht, waaronder een faxbericht van 13 oktober 2010 waarin de grieven werden meegedeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de inhoud van deze stukken voldoende grond biedt voor het ernstige vermoeden dat de schriftuur inderdaad is ingediend, ondanks de verklaring van het Hof.
De Hoge Raad concludeerde dat het middel slaagt en dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. Dit arrest is gewezen op 25 juni 2013 door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier.