Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank te Amsterdamvan 15 november 2012, nrs. AWB 12/3277 en 12/3278, betreffende twee aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2013 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende tegen twee naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting, opgelegd door de Rechtbank te Amsterdam. De uitspraak van de Rechtbank was gedateerd op 15 november 2012, en een afschrift daarvan was aangetekend verzonden aan de partijen. Het beroepschrift in cassatie werd echter pas op 3 januari 2013 ingediend bij de Hoge Raad, wat betekende dat het niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van zes weken was ingediend. De termijn eindigde op 27 december 2012, waardoor het beroep in cassatie niet-ontvankelijk werd verklaard.
De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom de beroepstermijn was overschreden. De argumenten die de belanghebbende in zijn brief van 28 januari 2013 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om het verzuim te rechtvaardigen. De Hoge Raad concludeerde dat er geen redenen waren om het beroep in cassatie ontvankelijk te verklaren, en verklaarde het beroep derhalve niet-ontvankelijk.
Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten diende te dragen. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de betrokken raadsheren en de waarnemend griffier.