In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van [X] B.V. tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Hof van 16 oktober 2012, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank te Zutphen werd behandeld. De Rechtbank had zich eerder uitgesproken over de leges die geheven waren in verband met het verlenen van een bouwvergunning aan belanghebbende.
Belanghebbende heeft in cassatie een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft deze klachten beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de raadsheren en de waarnemend griffier.