In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, die betrekking heeft op navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de vermogensbelasting. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd over de jaren 1991 tot en met 1998, met daarbij verhogingen en boetebeschikkingen. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslagen en de daarbij behorende beschikkingen gehandhaafd na bezwaar van belanghebbende. Het Hof heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard voor wat betreft de verhogingen en boeten, en heeft de verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden en de boeten verminderd. Het beroep was voor het overige ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld en acht middelen voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is toegelicht door mr. S. Bharatsingh, advocaat te Hilversum. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, aangezien de middelen geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is uitgesproken op 27 september 2013 door de vice-president en de raadsheren in openbaar.