ECLI:NL:HR:2013:791

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2013
Publicatiedatum
30 september 2013
Zaaknummer
12/00739
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, die betrekking heeft op navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de vermogensbelasting. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd over de jaren 1991 tot en met 1998, met daarbij verhogingen en boetebeschikkingen. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslagen en de daarbij behorende beschikkingen gehandhaafd na bezwaar van belanghebbende. Het Hof heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard voor wat betreft de verhogingen en boeten, en heeft de verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden en de boeten verminderd. Het beroep was voor het overige ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld en acht middelen voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is toegelicht door mr. S. Bharatsingh, advocaat te Hilversum. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, aangezien de middelen geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is uitgesproken op 27 september 2013 door de vice-president en de raadsheren in openbaar.

Uitspraak

27 september 2013
nr. 12/00739
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Hertogenboschvan 29 december 2011, nr. 04/01518, betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de vermogensbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende zijn over de jaren 1991 tot en met 1997 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en over de jaren 1991 tot en met 1998 navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging van honderd percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging vijftig percent kwijtschelding is verleend. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
Aan belanghebbende zijn voorts over de jaren 1998 tot en met 2000 navorderingsaanslagen in de IB/PVV en over de jaren 1999 en 2000 navorderingsaanslagen in de VB opgelegd, alsmede boeten. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
De navorderingsaanslagen, de daarbij gegeven kwijtscheldingsbeschikkingen dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het de verhogingen en boeten betreft, de daarop betrekking hebbende uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden, de boeten verminderd, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

2.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij acht middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. S. Bharatsingh, advocaat te Hilversum.

3.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren J.W. van den Berge, C. Schaap, M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2013.