Uitspraak
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
27 september 2013.
Hoge Raad
In deze zaak, die op 27 september 2013 door de Hoge Raad is behandeld, gaat het om een verzoek tot cassatie van een man en een vrouw die beiden wonen te [woonplaats]. Het verzoek betreft de afwijzing van hun verzoek tot toelating tot de schuldsanering op basis van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar eerdere uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage en het gerechtshof Den Haag, die respectievelijk op 18 december 2012 en 21 mei 2013 hebben plaatsgevonden. De man en de vrouw hebben beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat hen niet in hun verzoek heeft ontvangen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman was dat het cassatieberoep moest worden verworpen. De Hoge Raad heeft de aangevoerde klachten in de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, wat betekent dat de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand blijven. Deze uitspraak heeft implicaties voor de toepassing van de WSNP en de voorwaarden waaronder verzoeken tot toelating tot schuldsanering kunnen worden afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken door vice-president F.B. Bakels.