Uitspraak
wonende te [woonplaats], doch feitelijk verblijvende in het Verenigd Koninkrijk,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
vice-president F.B. Bakels op
27 september 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een adoptieverzoek. De verzoeksters, de vrouw en de moeder, hebben beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 september 2012. De zaak betreft de adoptie van een kind door de vrouw van de moeder, waarbij de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek (art. 1:227 BW) en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (art. 21 IVRK) aan de orde komen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof, die aan deze zaak zijn gehecht. De man, die feitelijk verblijft in het Verenigd Koninkrijk, is niet verschenen in de procedure. De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep, en de advocaat van de verzoeksters heeft hierop gereageerd. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten in de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, en dat dit geen nadere motivering behoeft, gezien artikel 81 lid 1 RO. De Hoge Raad verwerpt het beroep, waarmee de beschikking van het hof wordt bekrachtigd.