ECLI:NL:HR:2013:786

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2013
Publicatiedatum
27 september 2013
Zaaknummer
12/05541
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptieverzoek en ouderschapsplan in het kader van het belang van het kind

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een adoptieverzoek. De verzoeksters, de vrouw en de moeder, hebben beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 september 2012. De zaak betreft de adoptie van een kind door de vrouw van de moeder, waarbij de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek (art. 1:227 BW) en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (art. 21 IVRK) aan de orde komen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof, die aan deze zaak zijn gehecht. De man, die feitelijk verblijft in het Verenigd Koninkrijk, is niet verschenen in de procedure. De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep, en de advocaat van de verzoeksters heeft hierop gereageerd. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten in de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, en dat dit geen nadere motivering behoeft, gezien artikel 81 lid 1 RO. De Hoge Raad verwerpt het beroep, waarmee de beschikking van het hof wordt bekrachtigd.

Uitspraak

27 september 2013
Eerste Kamer
nr. 12/05541
RM/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [de vrouw],
2. [de moeder],
beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTERS tot cassatie,
advocaat: mr. S. Kousedghi,
t e g e n
[de man],
wonende te [woonplaats], doch feitelijk verblijvende in het Verenigd Koninkrijk,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Verzoeksters zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de moeder en verweerder als de man.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak F2 RK 10-2696 van de rechtbank Rotterdam van 16 maart 2011;
b. de beschikkingen in de zaak 200.088.919/01 van het gerechtshof te ′s-Gravenhage van 25 januari 2012 en 5 september 2012.
De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof van 5 september 2012 hebben de vrouw en de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
De advocaat van de vrouw en de moeder heeft bij brief van 9 juli 2013 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de middelen

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de
vice-president F.B. Bakels op
27 september 2013.