Uitspraak
wonende te [woonplaats], doch feitelijk verblijvende in het Verenigd Koninkrijk,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
27 september 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de moeder en de vrouw, beiden wonende te [woonplaats]. Zij verzochten om vervangende toestemming tot erkenning van hun kind, zoals geregeld in artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. De zaak is samenhangend met een andere procedure, genummerd 12/05541. De moeder en de vrouw hebben beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 september 2012, waarin de verzoeken van de verzoeksters waren afgewezen. De man, die feitelijk verblijft in het Verenigd Koninkrijk, is niet verschenen in de cassatieprocedure en heeft geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal P. Vlas heeft in zijn conclusie tot verwerping van het beroep geadviseerd, met toepassing van artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft de klachten die in de middelen zijn aangevoerd, niet gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet tot cassatie konden leiden en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep derhalve verworpen.