ECLI:NL:HR:2013:785

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2013
Publicatiedatum
27 september 2013
Zaaknummer
12/05543
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming tot erkenning van kind in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de moeder en de vrouw, beiden wonende te [woonplaats]. Zij verzochten om vervangende toestemming tot erkenning van hun kind, zoals geregeld in artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. De zaak is samenhangend met een andere procedure, genummerd 12/05541. De moeder en de vrouw hebben beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 september 2012, waarin de verzoeken van de verzoeksters waren afgewezen. De man, die feitelijk verblijft in het Verenigd Koninkrijk, is niet verschenen in de cassatieprocedure en heeft geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal P. Vlas heeft in zijn conclusie tot verwerping van het beroep geadviseerd, met toepassing van artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft de klachten die in de middelen zijn aangevoerd, niet gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet tot cassatie konden leiden en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep derhalve verworpen.

Uitspraak

27 september 2013
Eerste Kamer
nr. 12/05543
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [de moeder],
2. [de vrouw],
beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTERS tot cassatie,
advocaat: mr. S. Kousedghi,
t e g e n
[de man],
wonende te [woonplaats], doch feitelijk verblijvende in het Verenigd Koninkrijk,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Verzoeksters zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de vrouw en verweerder als de man.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak F1 RK 10-2209 van de rechtbank Rotterdam van 16 maart 2011;
b. de beschikkingen in de zaak 200.088.959/01 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 25 januari 2012 en 5 september 2012.
De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof van 5 september 2012 hebben de moeder en de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
De advocaat van de moeder en de vrouw heeft bij brief van 9 juli 2013 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de middelen

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president F.B. Bakels op
27 september 2013.