Uitspraak
Maatschap [X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 14 juni 2012, nr. 11/00708, betreffende een beschikking inzake omzetbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de terbeschikkingstelling van ruimten in een woning aan een vennootschap. De belanghebbende, een maatschap bestaande uit [A] en [B], had verzocht om teruggaaf van omzetbelasting over een periode van drie maanden in 2008. De Inspecteur had dit verzoek aanvankelijk niet-ontvankelijk verklaard, maar na bezwaar werd het verzoek ontvankelijk verklaard, maar afgewezen. De Rechtbank te Haarlem verklaarde het beroep ongegrond, en het Gerechtshof te Amsterdam bevestigde deze uitspraak.
In cassatie werd door de belanghebbende aangevoerd dat zij als ondernemer moet worden aangemerkt, omdat zij de ruimten voor ten minste tien jaar verhuurt aan de vennootschap [C]. De Hoge Raad oordeelde dat het enkele feit dat [A] directeur en grootaandeelhouder van [C] is, niet in de weg staat aan de conclusie dat de belanghebbende zelfstandig handelt bij de terbeschikkingstelling van de ruimten. De Hoge Raad benadrukte dat de terbeschikkingstelling van de ruimten aan [C] moet worden aangemerkt als een economische activiteit in de zin van de BTW-richtlijn.
De Hoge Raad vernietigde de eerdere uitspraken van het Hof en de Rechtbank, en verklaarde het beroep in cassatie gegrond. De belanghebbende kreeg een teruggaaf van € 10.975 toegewezen, en de Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld in de proceskosten. Dit arrest is van belang voor de kwalificatie van verhuur van onroerende zaken die ook voor privédoeleinden kunnen worden gebruikt, en bevestigt dat onder bepaalde voorwaarden gekozen kan worden voor belaste verhuur, zelfs als het gaat om onzelfstandige gedeelten van een woning.