Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
24 september 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 september 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte, geboren in 1969, tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 juni 2012. Het cassatieberoep was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft in zijn schriftelijke conclusie het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard kan worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is het geval omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel, als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting op dezelfde datum.