Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het vierde middel
4.Beslissing
24 september 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte, geboren in 1952, in cassatie is gegaan tegen een eerdere uitspraak. De advocaat van de verdachte, mr. J. Kuijper, heeft middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Het vierde middel, dat stelt dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden door te late indiening van stukken door het Hof, is gegrond bevonden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Ondanks de overschrijding van de redelijke termijn, heeft de Hoge Raad besloten geen rechtsgevolgen aan deze constatering te verbinden, gezien de opgelegde werkstraf van veertig uren en de omstandigheden van de zaak.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarbij de constatering van de overschrijding van de redelijke termijn als enige uitspraak is gedaan. Dit arrest is gewezen op 24 september 2013 en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.