ECLI:NL:HR:2013:772

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 september 2013
Publicatiedatum
24 september 2013
Zaaknummer
11/04408
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Falende bewijsklacht en schending redelijke termijn in cassatie

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte is beschuldigd van schuldheling van een motorblok en velgen, waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf verkregen waren. De Hoge Raad oordeelt dat de klacht over de bewijsvoering faalt, omdat de discrepantie tussen de waarde van de goederen en de door de verdachte betaalde prijs zo groot is dat hij had moeten vermoeden dat het om gestolen goederen ging. De Hoge Raad bevestigt dat de verdachte in ernstige mate tekortgeschoten is in zijn onderzoeksplicht naar de herkomst van de goederen.

Daarnaast wordt ambtshalve vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, maar de Hoge Raad verbindt hier geen rechtsgevolg aan. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarbij de uitspraak op 24 september 2013 wordt gedaan. De conclusie van de Advocaat-Generaal was gericht op vernietiging van het bestreden arrest en terugverwijzing naar het Gerechtshof, maar de Hoge Raad komt tot een andere beslissing.

Uitspraak

24 september 2013
Strafkamer
nr. 11/04408
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 28 juli 2008, nummer 21/003367-07, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 10 mei 2006, te Winterswijk, een motorblok (merk Volkswagen, type G 60) en een aantal (4) velgen (Brock) met banden, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1], teamassistent van politie Team Aalten-Dinxperlo, opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 1], genummerd PL0644/06-266068, gedateerd 21 april 2006, dossierpagina 15-17, voor zover inhoudende als verklaring van aangever, zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van inbraak. Ik huur een schuur die staat aan de [a-straat 1] te Aalten. In die schuur knap ik een auto op. Bij die auto heb ik een zeer speciaal motorblok. Dit motorblok heb ik helemaal zelf opgebouwd en is ook voorzien van chromen en gouden onderdelen. De dynamokoeler is bijvoorbeeld goud. Het motorblok hing in de schuur. Op 21 april 2006 werd ik gebeld door de verhuurder van de schuur dat er ingebroken was in de schuur. Ik ben naar de schuur gegaan en ik zag dat het motorblok was weggenomen. Verder zag ik dat de banden en de velgen van de auto ook weggenomen waren. De velgen waren van de maat 8x14 inch, merk brock type B 6 chroom. De banden en velgen heb ik destijds gekocht voor 1400 euro.
2. De door verbalisant [verbalisant 1] voornoemd, opgemaakte goederenbijlage, genummerd PL0644/06-266068, gedateerd 21 april 2006, dossierpagina 18, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Benadeelde: [betrokkene 1]
Soort: Velg
Hoeveelheid: 4 stuks
Waarde: 350.00 euro per stuk
Totale waarde: 1400.00 euro
Soort: Motorblok
Type: G60
Merk: Volkswagen
Hoeveelheid: 1 stuk
Waarde: 5120 euro
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, genummerd 06/489, gedateerd 6 juni 2006, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Doorzoeking ter inbeslagneming gedaan op het adres [b-straat] te Winterswijk in het onderzoek tegen:
Naam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voornaam verdachte]
Geboren op: [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats]
Woonplaats: [woonplaats]
Adres: [b-straat]
Door de rechter-commissaris zijn een aantal goederen in beslag genomen, te weten:
- 4 autovelgen (glimmend) + banden
- een motorblok (Volkswagen)
4. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Naam verdachte: [verdachte]
Voorwerpen
1 1.00 STK Motorblok Kl: Beige
Volkswagen G60
Onderdelen zijn verchroomd/verguld
2 4.00 STK Velg Kl: Goud
Brock
Inclusief wielen
5. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte], genummerd PL0646/06-266103, gedateerd 15 mei 2006, dossierpagina 26-27, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik heb een advertentie op internet staan dat ik Volkswagenonderdelen zocht. Ik kreeg een telefoontje van ene [betrokkene 2] uit Ewijk dat hij een motorblok te koop had. Hij zei dat het een G60 was. [betrokkene 2] zei ook gelijk dat hij vier velgen voor me had. Hij heeft mij foto's van het blok en de velgen gemaild. Hij wilde in totaal 2200 euro hebben. Ik heb verder telefonisch met hem onderhandeld en we spraken een bedrag van 1500 euro af. Het motorblok en de velgen werden bij mij thuis bezorgd. Ik ben een automonteur.
De bewijsmiddelen onder 1, 2 en 5 zijn als bijlage gevoegd bij het in de wettelijke vorm opgemaakt hoofdproces-verbaal, dossiernummer PL0644/06-205145, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3], agent van politie Team Winterswijk, gesloten op 4 juli 2006."
2.3.
Omtrent de bewezenverklaring heeft het Hof voorts het volgende overwogen:
"Het hof is van oordeel dat de discrepantie tussen de waarde van de goederen en de daarvoor door verdachte betaalde prijs dusdanig groot is, dat hij minst genomen had moeten vermoeden dat het door een misdrijf verkregen goederen betrof."

3.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO geen andere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van het tweede middel

4.1.
Het middel klaagt dat het Hof in zijn bewijsoverweging zich beroept op discrepantie tussen de waarde van de goederen en de door de verdachte betaalde prijs, terwijl dat gegeven niet is vermeld in de gebezigde bewijsmiddelen en het Hof ook niet met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging het wettige bewijsmiddel heeft aangegeven waaraan dat feit is ontleend.
4.2.
In aanmerking genomen de uit de in 2.2 onder 2 en 5 weergegeven bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden, mist het middel feitelijke grondslag, zodat het niet tot cassatie kan leiden.

5.Beoordeling van het derde middel

5.1.
Blijkens de toelichting klaagt het middel dat het oordeel van het Hof dat de verdachte "minst genomen had moeten vermoeden" dat het door misdrijf verkregen goederen betrof, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het in art. 417bis Sr gestelde schuldvereiste.
5.2.
Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof geoordeeld dat de discrepantie tussen de waarde van de goederen en de daarvoor betaalde prijs dusdanig groot is, dat de verdachte, die automonteur is, minst genomen had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. Daarin ligt als oordeel van het Hof besloten dat de verdachte in ernstige mate is tekortgeschoten in zijn onder die omstandigheden geldende onderzoekplicht naar de herkomst van die goederen, hetgeen meebrengt dat de verdachte met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de in art. 417bis Sr vereiste schuld.

6.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes weken en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

7.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.M. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op
24 september 2013.