Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
24 september 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de verdachte, geboren in 1971, in eerste aanleg was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden. De Hoge Raad heeft op 24 september 2013 uitspraak gedaan in deze zaak, onder zaaknummer 11/03922. De verdediging, vertegenwoordigd door de advocaten mr. G.G.J. Knoops en mr. P.B.A. Acda, heeft middelen van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Echter, de Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld. Het is vastgesteld dat er meer dan twee jaren zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit heeft geleid tot de beslissing om de opgelegde gevangenisstraf te verminderen van twintig maanden naar negentien maanden.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. Het beroep is voor het overige verworpen. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, samen met de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.