ECLI:NL:HR:2013:766

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 september 2013
Publicatiedatum
24 september 2013
Zaaknummer
12/02198
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf in een cassatiezaak betreffende cocaïnehandel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 september 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1964, was beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland op 20 augustus 2009. De verdachte werkte als cateringmedewerker bij KLM Catering Services op Schiphol en had op de bewuste dag een beveiligingscontrole moeten ondergaan bij het verlaten van het terrein. Tijdens deze controle weigerde hij mee te werken, wat leidde tot verdenking van het verbergen van verdovende middelen onder zijn kleding. Na een korte zoektocht werd een pakket met cocaïne aangetroffen in een prullenbak in de kleedkamer van het gebouw.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de bewezenverklaring voldoende had onderbouwd met de relevante feiten en omstandigheden. De verdachte had geweigerd mee te werken aan de controle, wat de verdenking versterkte. De bewijsvoering werd als voldoende nauwkeurig beschouwd, en de klacht van de verdachte over de werkwijze van het Hof werd verworpen. Echter, de Hoge Raad constateerde dat de redelijke termijn voor de cassatieprocedure was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van acht maanden naar zeven maanden en drie weken, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering in strafzaken en de noodzaak om de redelijke termijn in acht te nemen in cassatieprocedures. De Hoge Raad vernietigde de eerdere uitspraak enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen.

Uitspraak

24 september 2013
Strafkamer
nr. 12/02198
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 juli 2011, nummer 23/002199-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat:
"hij op 20 augustus 2009 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne."
2.2.
Het verkorte arrest houdt onder de kop "Bewijsoverweging" het volgende in:
"Uit de stukken van het dossier blijkt het volgende.
De verdachte was op 20 augustus 2009 van 06.00 uur tot 14.30 uur werkzaam als cateringmedewerker bij KLM Catering Services te Schiphol [voetnoot 1] (verder KCS te noemen).
Dit bedrijf is gevestigd binnen de beveiligde zone ("airside") van de Luchthaven Schiphol. Aan de buitenzijde ("landside") van het terrein waarop het gebouw van KCS staat, bevindt zich een beveiligingsloge.
Om het bedrijf te betreden en te verlaten dient men in het bezit te zijn van een personeelspas, waarmee een tourniquet bij de beveiligingsloge bediend kan worden. Zowel bij binnenkomst als bij het verlaten van het terrein kan men onderworpen worden aan een visitatie. [voetnoot 2]
De verdachte had op 20 augustus 2009 dienst op de afdeling "ROA-waste". Dit is een afdeling waar de eettrolleys van op Schiphol aangekomen vliegtuigen worden geleegd. De verdachte zou die dag volgens het rooster eigenlijk werkzaam zijn op een andere afdeling, maar heeft op 19 augustus 2009 gevraagd of hij op de afdeling "ROA-waste" mocht werken, omdat hij last zou hebben van zijn rug. [voetnoot 3]
Om ongeveer 12.00 uur is de verdachte naar de uitgang van het Schipholterrein gelopen, waarbij hij de beveiligingsloge diende te passeren. [voetnoot 4] In de beveiligingsloge zat [betrokkene 1], werkzaam bij KLM-beveiliging. [betrokkene 1] heeft op 20 augustus 2009 een verklaring afgelegd bij de Koninklijke Marechaussee [voetnoot 5] en is op 20 april 2010 als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg gehoord.
[betrokkene 1] heeft in beide verhoren als volgt verklaard.
Op 20 augustus 2009 zag hij omstreeks 11.45 uur vanuit de beveiligingsloge een werknemer, naar later bleek de verdachte, het gebouw van KCS uitkomen en in de richting van de loge lopen, kennelijk met de bedoeling het terrein te verlaten. [betrokkene 1] zag dat de verdachte iets onder zijn shirt droeg, omdat er iets onder zijn kleding meebewoog tijdens het lopen. Dit had een vierkante vorm dan wel de vorm van een A-4tje: de vorm van een enveloppe, een tasje met papieren of een krant en zat ter hoogte van verdachtes broekriem. [betrokkene 1] liep vervolgens de beveiligingsloge uit en vroeg de verdachte bij de uitgangscontrole of hij even mocht zien wat de verdachte onder zijn shirt droeg. De verdachte antwoordde daarop dat hij niets onder zijn shirt had.
De verdachte verleende [betrokkene 1] geen toestemming om te kijken. Wel kreeg hij van de verdachte diens personeelspas. [betrokkene 1] zei vervolgens tegen de verdachte dat hij assistentie ging roepen, omdat de verdachte niet mee wilde werken aan de controle en [betrokkene 1] niet zelf de bevoegdheid had om een verdere controle uit te voeren.
Daarna zag hij dat de verdachte snel het gebouw weer in ging en vervolgens via de trap naar boven liep.
Maximaal vier minuten later zag hij de verdachte weer naar buiten komen en naar de beveiligingsloge lopen.
[betrokkene 1] zag toen dat hetgeen hij eerder onder de kleding van de verdachte had gezien er niet meer zat. [betrokkene 1] heeft voorts verklaard dat werknemers van de KLM op grond van het protocol gehouden zijn mee te werken aan een visitatie.
Inmiddels waren er twee medewerkers van KLM-beveiliging door [betrokkene 1] gewaarschuwd en ter plaatse gekomen. De verdachte was op dat moment weer bij de beveiligingsloge gearriveerd.
De beveiligingsmedewerkers hebben vervolgens de eerste verdieping van het gebouw doorzocht.
Hierbij troffen zij in een prullenbak in de kledingruimte (het hof begrijpt: kleedkamer 1 die zich dicht bij de toiletten bevindt) op de eerste verdieping een pakket aan [voetnoot 6] dat - naar later bleek - cocaïne bevatte.
Op de beelden van de beveiligingscamera's is te zien dat de verdachte om ongeveer 12.06 uur met versnelde pas op de gang van verdieping 1 die toegang geeft tot de kleedkamers en toiletruimte loopt nadat hij eerst kennelijk het gebouw heeft verlaten. Vervolgens is te zien dat hij weer terug loopt in de richting van de klapdeuren. Hij is dan in totaal 41 seconden uit beeld geweest. Uit de diverse beelden van die dag van verschillende camera's valt op te maken dat de verdachte op het moment dat hij volgens eigen zeggen in het gebouw terugkwam om naar de wc te gaan niet verder is geweest dan de eerste ingang van kleedkamer 1. [voetnoot 7]
De verdachte heeft verklaard [voetnoot 8] dat hij als medewerker van KCS bij het betreden en verlaten van het gebouw langs een beveiligingspoortje moet, waarbij hij soms - zowel bij binnenkomst als bij vertrek - wordt gefouilleerd. Naar het hof heeft begrepen heeft de verdachte daar ook altijd gewoon aan mee gewerkt.
Over de gebeurtenissen op 20 augustus 2009 heeft hij als volgt verklaard. Tijdens zijn middagpauze wilde de verdachte het terrein verlaten, waarop de beveiligingsmedewerker (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) hem vroeg ′wat hij erin had′ en daarbij naar de buik van de verdachte wees. De verdachte heeft daarop gezegd dat hij niets had en dat hij weigerde mee te werken aan een controle. Toen [betrokkene 1] assistentie ging inroepen om de verdachte te fouilleren, is hij naar de wc bij de eerste kleedkamer op de eerste verdieping gegaan. Op de eerste verdieping is hij via een deur naar de kleedkamer en de wc gegaan. De verdachte is onderweg niemand tegengekomen.
Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat het 'iets' dat verdachte onder zijn kleding droeg op het moment dat hij het terrein via de beveiliging wilde verlaten, het even later aangetroffen pakket met cocaïne was. Tot deze conclusie draagt in het bijzonder bij dat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan de - naar hij ook zelf heeft verklaard - voor medewerkers gebruikelijke controle bij het verlaten van het terrein. Het hof acht de lezing van de verdachte, dat hij heeft geweigerd omdat hij zijn shirt niet buiten wilde uittrekken, of omdat hij niet zeker wist of de man wel serieus was, niet geloofwaardig. Evenmin acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij snel het gebouw binnen is gelopen omdat hij last van zijn darmen had en plotseling naar het toilet moest eveneens niet geloofwaardig. Het toilet bevond zich immers op de eerste verdieping en de verdachte is niet langer dan 40 seconden op de wc geweest en was binnen maximaal 4 minuten weer bij de beveiligingsloge teruggekeerd. Bovendien heeft hij verklaard dat hij niet van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om zich daadwerkelijk te ontlasten.
Voetnoten:
1 Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 20 april 2010
2 Proces-verbaal van 27 augustus 2009 (paragraaf 9)
3 Proces-verbaal van bevindingen van 24 augustus 2009 (paragraaf 7)
4 Proces-verbaal van verhoor van 20 augustus 2009
5 Proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] van 20 augustus 2009
6 Proces-verbaal verhoor [betrokkene 2] van 20 augustus 2009
7 Proces-verbaal van 27 augustus 2009
8 Proces-verbaal verhoor verdachte van 20 augustus 2009, verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 20 april 2010, verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2011."
2.3.
De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a Sv houdt het volgende in:
"1. De eigen verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 20 april 2010, zoals genoemd in de noten 1 en 8 van het verkort arrest en zoals daar weergegeven op de pagina's 2 en 3 onder "bewijsoverweging".
2. De eigen verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2011, zoals genoemd in noot 8 van het verkort arrest en zoals daar weergegeven op pagina 3 onder "bewijsoverweging".
3. De in de noten 2 tot en met 7 van het verkort arrest genoemde processen-verbaal, alle in de wettelijk voorgeschreven vorm opgemaakt, voor zover de inhoud daarvan in het verkort arrest wordt weergegeven op de pagina's 2, 3 en 4 daarvan onder "bewijsoverweging".
4. De verklaring van de getuige [betrokkene 1], afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 20 april 2010, inhoudende voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het protocol is dat mensen (het hof begrijpt: werknemers van KLM Catering Services) moeten meewerken aan een controle.
5. Een proces-verbaal met nummer PL27RR/09-061855, op 20 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisanten of een van hen:
Op 20 augustus 2009 omstreeks 12.40 uur kregen wij van de contactpersoon KLM security te horen dat wij ons moesten melden bij de beveiligingsloge van het KLM Catering Service gebouw. Wij zijn samen met [betrokkene 3], hoofd personeelszaken van KLM Catering Service (KCS), naar een kantoorruimte gelopen waar het aangetroffen pakket was veiliggesteld. In het kantoor zagen wij een prullenbak, met daarin een blauwe vuilniszak. Wij zagen dat [betrokkene 3] de vuilniszak opzij deed en een met doorzichtig plastic omwikkeld pakket, inhoudende een witte stof, uit de prullenbak haalde. Wij zagen dat onder het doorzichtige plastic zich een zwarte korrelige substantie bevond, die leek op gemalen peper.
Om 12.51 uur heb ik, [verbalisant 2], met een fretboor een gaatje geprikt in het aangetroffen pakket. Wij zagen dat bij terugtrekking van de fretboor aan het uiteinde daarvan een witte stof bleef kleven, die qua kleur en samenstelling geleek op cocaïne.
Ik, [verbalisant 2], heb hierop de aangetroffen witte stof getest met een van rijkswege verstrekte MMC-cocaïnetest. Wij zagen een positieve blauwe kleurreactie, wat betekent dat de aangetroffen witte stof vermoedelijk cocaïne bevat. Vervolgens hebben wij het voornoemde pakket in beslag genomen.
Om 12.55 uur hebben wij [verdachte] aangehouden terzake vermoedelijke overtreding van artikel 2 van de Opiumwet.
6. Een proces-verbaal met nummer PL27RR/09-061855, op 29 augustus 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4].
Dit proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen betreffende verdachte [verdachte] houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisanten of een van hen:
Bij een nader onderzoek van de aangetroffen verdovende middelen, zijnde vermoedelijk cocaïne, zagen wij het volgende:
Een pakket omwikkeld met transparant folie. Wij hebben het pakket uitgepakt en netto gewogen. Het nettogewicht bedroeg 990,1 gram.
Vervolgens nam ik. [verbalisant 4], een representatief monster van de aangetroffen stof, bestemd om ter analyse te worden overgebracht naar het Douanelaboratorium te Amsterdam.
Bij het District Koninklijke Marechaussee Schiphol zijn voornoemde monsters (het hof begrijpt: voornoemd monster) vastgelegd door middel van een Sporen Identificatie Nummer: AAAJ5499NL.
7. Een deskundigenrapport, op 14 september 2009 in de wettelijke vorm opgemaakt door drs. M.M. Sarneel, hoofdscheikundige bij het Douane Laboratorium van de Belastingdienst te Amsterdam.
Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van genoemde deskundige:
Op 11 september 2009 ontving ik van het district Koninklijke Marechaussee Luchtvaart Schiphol, van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] 1 witte envelop met daarin AAAJ5499NL) 1 verzegeld plastic zakje met wit, korrelig materiaal.
ONDERZOEK
Het materiaal werd onderzocht met behulp van microchemische reacties en met behulp van gaschromatografie met massaselectieve detectie.
CONCLUSIE
Het materiaal AAAJ5499NL bevat cocaïne."

3.Beoordeling van het eerste middel

3.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
3.2.
Klaarblijkelijk heeft het Hof de bewezenverklaring doen steunen op de inhoud van de in de aanvulling op de als 'verkort arrest' aangeduide uitspraak daartoe gebezigde bewijsmiddelen in samenhang met de in dat verkorte arrest voldoende nauwkeurig aangeduide bewijsmiddelen, en heeft het zijn bewijsvoering voorts verantwoord door de in dat verkorte arrest opgenomen bewijsoverweging, een en ander als hiervoor in 2.2 en 2.3 weergegeven. Daarbij heeft het Hof in die aanvulling onder 1, 2 en 3 niet de inhoud van de aldaar genoemde bewijsmiddelen weergegeven doch voor die inhoud verwezen naar de weergave daarvan in de bewijsoverweging in het verkorte arrest met vermelding van de vindplaatsen van die inhoud. De bewijsvoering in haar geheel beschouwd bevat aldus met voldoende nauwkeurigheid de redengevende feiten en omstandigheden waarop de beslissing steunt, zodat de verdachte in dit geval geen belang heeft bij de klacht over deze door het Hof gevolgde werkwijze.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstrafstraf van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

5.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

7.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeven maanden en drie weken, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 september 2013.