ECLI:NL:HR:2013:76

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
9 juli 2013
Zaaknummer
12/02527
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 81 RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. Het beroep was gericht tegen de uitspraken van de Inspecteur met betrekking tot aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 1999, 2001 en 2002. De Inspecteur had de aanslagen verminderd na bezwaar van belanghebbende, maar had de aanslag voor het jaar 2002 gehandhaafd. De Rechtbank te Arnhem had de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, waarna belanghebbende in hoger beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarop belanghebbende cassatie instelde.

De Hoge Raad beoordeelde de door belanghebbende voorgestelde middelen en concludeerde dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Tevens oordeelde de Hoge Raad dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem in stand bleef. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw, samen met de raadsheren C.B. Bavinck en C.H.W.M. Sterk, en waarnemend griffier E. Cichowski.

Uitspraak

28 juni 2013
nr. 12/02527
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Arnhemvan 11 april 2012, nrs. 10/00585, 10/00586 en 10/00587, betreffende aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1999 en 2001 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur zijn verminderd. De Inspecteur heeft gelijktijdig met het verminderen van de aanslag voor het jaar 2001 het verlies uit werk en woning voor dat jaar vastgesteld. Aan belanghebbende is voorts voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Arnhem (nrs. AWB 08/5828, 08/5829 en 08/5830) heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslagen verminderd en het verlies uit werk en woning voor het jaar 2001 vastgesteld.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank incidenteel hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

2.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij vier middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (zie wat betreft middel 2 HR 12 september 2003, nr. 37596, BNB 2003/400).

4.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en C.H.W.M. Sterk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2013.