Uitspraak
,nummer 41/50
,ingediend door mr. L. Zegveld en mr. B. Vossenberg, beiden advocaat teAmsterdam
,namens:
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
25 juni 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2013 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een veroordeling van het Hoog Militair Gerechtshof. De aanvrager, geboren in 1929, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren wegens opzettelijke ongehoorzaamheid tijdens oorlogstijd. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op nieuwe historische gegevens en maatschappelijke inzichten over het Nederlandse militaire ingrijpen in het voormalige Nederlands-Indië. De aanvrager stelde dat deze nieuwe informatie had moeten leiden tot een vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging.
De Hoge Raad oordeelde dat de Wet van 23 juli 1923, Stb. 357, een uitputtende regeling biedt voor de erkenning van gewetensbezwaren en dat er geen ruimte is voor andere gewetensbezwaren als strafuitsluitingsgrond. De Hoge Raad verwees naar eerdere rechtspraak en concludeerde dat de wijziging van maatschappelijke opvattingen over de strafwaardigheid van de gedraging niet kan worden aangemerkt als een nieuw gegeven dat herziening rechtvaardigt. De aanvraag werd als kennelijk ongegrond afgewezen.
De uitspraak benadrukt dat het niet aan de herzieningsrechter is om te oordelen over maatschappelijke wensen, maar dat dit aan de politieke en wetgevende organen is. De Hoge Raad heeft de aanvraag tot herziening afgewezen, waarmee de eerdere veroordeling in stand blijft.