Uitspraak
,nummer 212/50
,ingediend door mr. L. Zegveld en mr. B. Vossenberg, beiden advocaat te Amsterdam,namens:
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
25 juni 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2013 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een veroordeling door het Hoog Militair Gerechtshof. De aanvrager, geboren in 1925, was in 1951 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en zes maanden wegens desertie in tijd van oorlog. De aanvraag tot herziening is ingediend door mr. L. Zegveld en mr. B. Vossenberg, beiden advocaat te Amsterdam. De aanvrager stelde dat er nieuwe historische gegevens en maatschappelijke inzichten waren die de rechter in 1951 niet bekend waren, en dat deze informatie had kunnen leiden tot een andere uitspraak, mogelijk tot ontslag van alle rechtsvervolging.
De Hoge Raad oordeelde dat de Wet van 23 juli 1923, Stb. 357, een uitputtende regeling biedt voor de erkenning van gewetensbezwaren en dat er geen ruimte is voor andere gewetensbezwaren als strafuitsluitingsgrond. De Hoge Raad verwees naar eerdere rechtspraak en concludeerde dat de wijziging van maatschappelijke opvattingen over de strafwaardigheid van de bewezen gedraging niet kan worden aangemerkt als een nieuw gegeven dat herziening rechtvaardigt. De aanvraag werd als kennelijk ongegrond afgewezen.
De uitspraak benadrukt dat het niet aan de herzieningsrechter is om te oordelen over maatschappelijke wensen, maar dat dit een taak is voor de politieke en wetgevende organen. De Hoge Raad heeft de aanvraag tot herziening afgewezen, waarmee de eerdere veroordeling in stand blijft.