Uitspraak
wonende te [woonplaats],
zetelende te Rotterdam,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
20 september 2013.
Hoge Raad
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om een geschil over onteigening en de waarderingsmethoden die daarbij toegepast dienen te worden. De eiser, wonende te [woonplaats], heeft cassatie ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 juli 2012. De rechtbank had eerder op 9 februari 2011 al een vonnis gewezen in deze zaak. De Hoge Raad verwijst naar deze eerdere vonnissen voor het verloop van het geding in feitelijke instantie.
De eiser heeft in cassatie geklaagd over de toepassing van de waarderingsmethoden, specifiek de vergelijkingsmethode en de top-downmethode, zoals vastgelegd in artikel 40d van de Onteigeningswet. De Gemeente Rotterdam, als verweerder in cassatie, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De waarnemend Advocaat-Generaal J.C. van Oven heeft eveneens geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop de advocaat van de eiser heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft de klachten van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 799,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.