ECLI:NL:HR:2013:714

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 september 2013
Publicatiedatum
19 september 2013
Zaaknummer
13/02988
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging voorlopige machtiging tot opname in psychiatrisch ziekenhuis wegens schending hoor- en wederhoor

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot cassatie van een betrokkene die in een psychiatrisch ziekenhuis was opgenomen op basis van een voorlopige machtiging. De zaak betreft de toepassing van artikel 8 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz), dat vereist dat de betrokkene gehoord moet worden voordat een voorlopige machtiging wordt verleend. De rechtbank Oost-Nederland had op 20 maart 2013 een voorlopige machtiging verleend voor de duur van zes maanden, maar de betrokkene was niet aanwezig tijdens de zitting. De advocaat van de betrokkene en enkele familieleden waren wel aanwezig, maar de rechtbank heeft niet vastgesteld dat de betrokkene niet gehoord wilde worden. Dit leidde tot de klacht dat de rechtbank in strijd met de wet had gehandeld door de machtiging te verlenen zonder de betrokkene te horen.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet had voldaan aan de vereisten van de Wet Bopz, omdat er geen vaststelling was gedaan dat de betrokkene niet bereid was om te worden gehoord. De Hoge Raad vernietigde daarom de beschikking van de rechtbank Oost-Nederland en verwees de zaak terug naar de rechtbank Overijssel voor verdere behandeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van het hoor- en wederhoorprincipe in procedures die betrekking hebben op de opname van personen in psychiatrische instellingen.

Uitspraak

20 september 2013
Eerste Kamer
13/02988
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT OOST-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/08/135975 / FA RK 13-325 (L.R.) van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Almelo, van 20 maart 2013 en de herstelbeschikking van 23 april 2013.
De beschikkingen van de rechtbank zijn aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank van 20 maart 2013 heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Overijssel.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De officier van justitie heeft de rechtbank op 7 maart 2013 verzocht op de voet van art. 2 Wet Bopz een voorlopige machtiging te verlenen tot opname en verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
(ii) De rechtbank heeft het verzoek behandeld op 20 maart 2013. Daarbij was betrokkene niet aanwezig.
Wel aanwezig waren de advocaat van betrokkene, de sociaal-psychiatrisch verpleegkundige, en een zus en de moeder van betrokkene.
3.2
De rechtbank Oost-Nederland heeft bij beschikking van 20 maart 2013 de voorlopige machtiging verleend voor de duur van zes maanden. Deze beschikking is verbeterd bij herstelbeschikking van de rechtbank Overijssel van 23 april 2013. Blijkens de verbeterde beschikking is betrokkene niet gehoord.
3.3
Onderdeel 1 klaagt dat de rechtbank in strijd met art. 8 Wet Bopz de verzochte machtiging heeft verleend zonder dat betrokkene door de rechtbank is gehoord.
Het onderdeel voert aan dat de rechtbank niet heeft vastgesteld dat betrokkene niet gehoord wilde worden.
De klacht slaagt.
Ingevolge art. 8 Wet Bopz dient de rechter, alvorens op het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging te beslissen, degene ten aanzien van wie de machtiging is verzocht, te horen, tenzij de rechter vaststelt dat betrokkene niet bereid is zich te doen horen. De rechtbank heeft in haar beschikking niet vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen en heeft derhalve ook niet de gronden vermeld waarop dat oordeel berust. Dit brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat de overige klachten van het middel geen behandeling behoeven.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Nederland van 20 maart 2013, zoals verbeterd bij herstelbeschikking van de rechtbank Overijssel van 23 april 2013;
verwijst de zaak naar de rechtbank Overijssel ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
20 september 2013.