ECLI:NL:HR:2013:712

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2013
Publicatiedatum
18 september 2013
Zaaknummer
12/00735
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen in belastingzaken met betrekking tot inkomstenbelasting en vermogensbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en vermogensbelasting, alsook boetebeschikkingen. De belanghebbende, aangeduid als [X], had over de jaren 1991 tot en met 1997 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en over de jaren 1992 tot en met 1998 navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (VB) ontvangen. Deze aanslagen waren opgelegd met een verhoging van honderd procent van de nagevorderde belasting, zonder mogelijkheid tot kwijtschelding. Daarnaast was er heffingsrente in rekening gebracht. Ook voor de jaren 1998 en 1999 waren er navorderingsaanslagen en boeten opgelegd, evenals een aanslag voor het jaar 2000, met bijbehorende heffingsrente.

Na bezwaar tegen de uitspraken van de Inspecteur, heeft het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en diverse uitspraken van de Inspecteur vernietigd. De Hoge Raad heeft in cassatie de middelen van belanghebbende en de Staatssecretaris van Financiën beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van belanghebbende niet tot cassatie konden leiden, maar dat het Hof een kennelijke misslag had gemaakt in het dictum van zijn uitspraak. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd voor zover deze betrekking had op de navorderingsaanslagen en de verhogingen, en heeft de zaak verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in de beoordeling van bewijs in belastingzaken en de gevolgen van misslagen in juridische uitspraken.

Uitspraak

27 september 2013
nr. 12/00735
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ’s-Hertogenboschvan 29 december 2011, nr. 04/01526, betreffende belastingaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de vermogensbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende zijn over de jaren 1991 tot en met 1997 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en over de jaren 1992 tot en met 1998 navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging van honderd percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging geen kwijtschelding is verleend. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
Voorts zijn aan belanghebbende over de jaren 1998 en 1999 navorderingsaanslagen in de IB/PVV en over de jaren 1999 en 2000 navorderingsaanslagen in de VB opgelegd, alsmede boeten. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
Verder is aan belanghebbende voor het jaar 2000 een aanslag in de IB/PVV opgelegd, alsmede een boete. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
De aanslag, de navorderingsaanslagen, de daarbij gegeven kwijtscheldingsbeschikkingen dan wel boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de navorderingsaanslagen IB/PVV 1999 alsmede de navorderingsaanslag VB 1999 vernietigd, de daarmee verband houdende beschikkingen inzake heffingsrente vernietigd, de overige belastingaanslagen verminderd, de verhogingen IB/PVV 1991 en 1992 kwijtgescholden, de boetebeschikkingen IB/PVV 1999 en VB 2000 vernietigd, de overige verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden, de overige boetebeschikkingen verminderd, en de overige beschikkingen inzake heffingsrente verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2.Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris van Financiën heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. S. Bharatsingh, advocaat te Hilversum.
Bij brief van 25 maart 2013 heeft de Staatssecretaris het derde middel van zijn beroep in cassatie ingetrokken.

3.Beoordeling van de door belanghebbende voorgestelde middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van de door de Staatssecretaris voorgestelde middelen

4.1.1.
Het Hof is op grond van de door belanghebbende in de procedure voor het Hof overgelegde gegevens van de rekening bij de Kredietbank Luxembourg tot het oordeel gekomen dat alleen voor de verhogingen en de boeten IB/PVV 1993 tot en met 2000 en VB 1993 tot en met 2000 het bewijs van het beboetbare feit is geleverd.
4.1.2.
Middel II richt zich tegen het oordeel van het Hof dat het bewijs van het beboetbare feit met betrekking tot de IB/PVV over het jaar 1992 niet is geleverd.
4.1.3.
Het middel slaagt. Zoals in de toelichting op het middel terecht wordt betoogd, volgt uit de door belanghebbende overgelegde gegevens dat hij in 1992 een bedrag van ƒ 2750 aan rente-inkomsten op de rekening bij de Kredietbank Luxembourg heeft genoten. ’s Hofs oordeel dat het bewijs van verzwegen rente‑inkomsten met betrekking tot deze verhoging niet is geleverd, is daarom zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
4.2.
Uit ’s Hofs overweging in onderdeel 4.8 van de uitspraak volgt dat de navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 1999 en die in de VB over het jaar 2000 op nihil moeten worden gesteld, omdat de echtgenote van belanghebbende in 1999 het hoogste persoonlijke inkomen had. Het Hof heeft evenwel in het dictum van zijn uitspraak vermeld dat de aanslag in de IB/PVV over het jaar 1999 en de aanslag in de VB over het jaar 1999 worden vernietigd. Hiertegen richt zich middel IV. In aanmerking genomen ’s Hofs overweging en de rest van het dictum gaat het hier om een kennelijke, en zoals blijkt uit het beroepschrift in cassatie van de Staatssecretaris en het verweerschrift in cassatie van belanghebbende ook voor partijen kenbare, misslag in het dictum.
4.3.
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Slotsom

Gelet op het hiervoor overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad zal de hiervoor in onderdeel 4.2 bedoelde misslag herstellen. Wat betreft de in de navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 1992 begrepen verhoging dient verwijzing te volgen. Het verwijzingshof dient te beoordelen (i) of de Inspecteur voor deze verhoging het bewijs heeft geleverd dat belanghebbende het feit ter zake waarvan de verhoging is opgelegd, heeft begaan, en (ii) (voor zover het verwijzingshof van oordeel is dat dit bewijs is geleverd) of de opgelegde verhoging gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie voor het begane vergrijp is.

6.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

7.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond,
verklaart het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof voor zover het dictum luidt “vernietigt de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 en de aanslag vermogensbelasting 1999” en vervangt dit gedeelte van het dictum door “vernietigt de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 en de navorderingsaanslag vermogensbelasting 2000”,
vernietigt de uitspraak van het Hof voor het overige uitsluitend voor zover deze betreft de in de navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 1992 begrepen verhoging, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren J.W. van den Berge, C. Schaap, M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2013.