ECLI:NL:HR:2013:694

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2013
Publicatiedatum
12 september 2013
Zaaknummer
13/02234
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep bij gebrek aan ondertekening door advocaat

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2013 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verzoeker, aangeduid als [verzoeker], had op 2 mei 2013 beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te Den Haag. Het cassatierekest was echter niet ondertekend door een advocaat, zoals vereist volgens artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De Hoge Raad verwijst naar een eerdere uitspraak van 10 juli 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BI0773), waarin werd vastgesteld dat een gebrek in de ondertekening binnen twee weken hersteld kon worden door een correct exemplaar in te dienen. De verzoeker heeft echter geen gebruik gemaakt van deze herstelmogelijkheid.

De Hoge Raad heeft het verloop van het geding in feitelijke instanties uiteengezet, waarbij het vonnis van de rechtbank Rotterdam en het arrest van het gerechtshof zijn genoemd. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman was dat de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard diende te worden. De Hoge Raad heeft deze conclusie overgenomen en geoordeeld dat de verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn cassatieberoep, omdat hij niet heeft voldaan aan de vereisten voor de ondertekening van het cassatieverzoekschrift. Dit arrest benadrukt het belang van de formele vereisten in het cassatieproces en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Het arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth, en de beslissing is genomen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. Drion en G. de Groot.

Uitspraak

13 september 2013
Eerste Kamer
13/02234
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J. de Back.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 406673/FT-EA 12.1820 van de rechtbank Rotterdam van 13 december 2012;
b. het arrest in de zaak 200.119.001/01 van het gerechtshof te Den Haag van 25 april 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot niet-ontvankelijkheid.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep

[verzoeker] heeft bij verzoekschrift van 2 mei 2013 beroep in cassatie ingesteld. Het verzoekschrift is niet, zoals wordt voorgeschreven in art. 426a lid 1 Rv, ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad.
Dit gebrek kon binnen twee weken hersteld worden door de indiening van een exemplaar van hetzelfde verzoekschrift, alsnog ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad (HR 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0773, NJ 2010/212). Van deze mogelijkheid heeft [verzoeker] geen gebruik gemaakt. Hij dient derhalve niet-ontvankelijk in zijn cassatie-beroep te worden verklaard.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. Drion en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
13 september 2013.