ECLI:NL:HR:2013:69

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
8 juli 2013
Zaaknummer
12/03673
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de tenlastelegging in strafzaken en de betekenis van 'hetzelfde feit'

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak waarin de vordering tot wijziging van de tenlastelegging was toegewezen. De zaak betreft een snelheidsovertreding die op 24 januari 2008 te Ewijk, gemeente Beuningen, zou zijn gepleegd door een onbekend gebleven bestuurder van een motorvoertuig. De oorspronkelijke tenlastelegging was toegesneden op artikel 21 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990), terwijl de wijziging van de tenlastelegging betrekking had op artikel 181, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). De Hoge Raad oordeelde dat de wijziging van de tenlastelegging niet was toegestaan, omdat er sprake was van een wezenlijk verschil in de juridische aard van de feiten en de omschreven gedragingen. Dit betekent dat de wijziging niet binnen de grenzen van de wet viel, zoals gesteld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt het belang van de regels omtrent de wijziging van de tenlastelegging en de definitie van 'hetzelfde feit' in het strafrecht.

Uitspraak

25 juni 2013
Strafkamer
nr. 12/03673
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 1 september 2011, nummer 21/001449-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1968.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.O. Zandt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt over de toewijzing door het Hof van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging.
2.2.1.
Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 24 januari 2008 te Ewijk, gemeente Beuningen, buiten de bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de rijksweg A50, welke weg als autosnelweg was aangeduid, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 162 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid van 120 kilometer per uur met meer dan 40 kilometer per uur heeft overschreden."
2.2.2.
Blijkens de aan het Hof overgelegde vordering heeft de Advocaat-Generaal op de voet van art. 313 Sv gevorderd dat de tenlastelegging wordt gewijzigd, in dier voege dat het oorspronkelijk tenlastegelegde als subsidiair tenlastegelegd feit geldt, nadat aan de tenlastelegging als primair feit is toegevoegd dat:
"een bij de ontdekking van het hierna omschreven strafbaar feit onbekend gebleven bestuurder van een motorvoertuig (personenauto), gekentekend [AA-00-BB], op of omstreeks 24 januari 2008 te Ewijk, in de gemeente Beuningen, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A50, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 162 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid van 120 kilometer per uur met meer dan 40 kilometer per uur heeft overschreden, terwijl verdachte toen eigenaar of houder, als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994, van dat motorvoertuig was."
2.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 10 februari 2011 houdt met betrekking tot de vordering tot wijziging van de tenlastelegging in:
"De advocaat-generaal is van oordeel dat de tenlastelegging behoort te worden gewijzigd en legt de op schrift gestelde wijziging aan het hof over en vordert dat die wijziging zal worden toegelaten.
De raadsman verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:
Ik maak bezwaar tegen de wijziging, want deze geschiedt in een laat stadium van de procedure en het betreft niet hetzelfde feit. Het tenlastegelegde waarover de kantonrechter heeft beslist, betreft schuldaansprakelijkheid en deze ruimere tenlastelegging betreft risicoaansprakelijkheid. Dit is ontoelaatbaar.
De advocaat-generaal merkt -zakelijk weergegeven- op:
Ik ben het niet eens met de raadsman. De wijziging van de tenlastelegging is niet ontoelaatbaar, want het blijft hetzelfde feit.
Het hof wijst, gehoord de advocaat-generaal, verdachte en de raadsman, de vordering toe. De vordering blijft binnen de door de wet en de rechtspraak geschapen grenzen en betreft hetzelfde feitencomplex. Aan de verdachte wordt een door de griffier gewaarmerkt afschrift van de wijziging ter hand gesteld. Met toestemming van de verdachte en de raadsman wordt het onderzoek aanstonds voortgezet."
2.2.4.
Het arrest van het Hof houdt voorts nog in:
"Voor zover is aangevoerd dat de vordering wijziging tenlastelegging zoals deze is toegewezen ter terechtzitting van dit hof op 10 februari 2011 niet had mogen worden toegewezen, wordt overwogen dat de wijziging valt binnen de door artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht gestelde grenzen. Na de wijziging, waarbij kort gezegd de hiervoor weergegeven primaire tenlastelegging werd toegevoegd, werd verdachte nog steeds een snelheidsovertreding op de in de tenlastelegging genoemde tijd en plaats verweten. Het door de raadsman aangehaalde artikel 181 van de Wegenverkeerswet 1994 stelt eisen aan de dagvaarding. Daarvan was bij de voorliggende gang van zaken geen sprake. Verdachte is wel ter terechtzitting uitvoerig in de gelegenheid gesteld aan te geven wie er dan wel op genoemde tijd en plaats gereden had in zijn voertuig."
2.3.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van "hetzelfde feit", dient de rechter in de situatie waarop art. 313 Sv ziet de in de tenlastelegging en de in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging omschreven verwijten te vergelijken. Bij die toetsing dienen de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken.
(A) De juridische aard van de feiten.
Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft
(i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en
(ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
(B) De gedraging van de verdachte.
Indien de tenlastelegging en de vordering tot wijziging daarvan niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
Uit de bewoordingen van het begrip "hetzelfde feit" vloeit reeds voort dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is nochtans dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van "hetzelfde feit" in de zin van art. 68 Sr. (Vgl. HR 1 februari 2011, LJN BM9102, NJ 2011/394)
2.4.1.
De aan de verdachte verweten gedraging is in de tenlastelegging oorspronkelijk omschreven als – kort gezegd - het als bestuurder van de personenauto met kenteken [AA-00-BB] op 24 januari 2008 te Ewijk op de Rijksweg A50 begaan van een snelheidsovertreding. Na de toegestane vordering tot wijziging van de tenlastelegging wordt de verdachte primair verweten dat door een onbekend gebleven bestuurder met de personenauto waarvan hij eigenaar of houder is deze snelheidsovertreding is begaan.
2.4.2.
De oorspronkelijke tenlastelegging is toegesneden op overtreding van art. 21, aanhef en onder a, RVV 1990 en de vordering tot wijziging van de tenlastelegging op art. 181, eerste lid, WVW 1994. Deze bepalingen luidden, voor zover hier van belang, ten tijde van het bewezenverklaarde feit als volgt:
- art. 21 RVV 1990:
"Buiten de bebouwde kom gelden de volgende maximumsnelheden:
a. voor motorvoertuigen op autosnelwegen 120 km per uur, op autowegen 100 km per uur en op andere wegen 80 km per uur."
- art. 181 WVW 1994:
"1. Indien een bij of krachtens deze wet als overtreding strafbaar gesteld feit wordt begaan door een bij de ontdekking van het feit onbekend gebleven bestuurder van een motorrijtuig, kunnen de op het feit gestelde straffen worden uitgesproken tegen de eigenaar of houder van dat motorrijtuig voor zover deze niet reeds naast de bestuurder voor dat feit aansprakelijk is.
2. Het eerste lid geldt niet, indien de eigenaar of houder:
a. binnen twee weken na daartoe door een der in artikel 159 bedoelde personen in de gelegenheid te zijn gesteld, de naam en het volledige adres van de bestuurder heeft bekend gemaakt;
b. uiterlijk op de dag vóór die der terechtzitting, schriftelijk en onder vermelding van de zaak en de dag der terechtzitting, de naam en het volledige adres van de bestuurder aan het openbaar ministerie bekend maakt;
c. tijdens de terechtzitting, dadelijk na de ondervraging, bedoeld in artikel 273, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, de naam en het volledige adres van de bestuurder bekend maakt;
d. niet heeft kunnen vaststellen wie de bestuurder was en hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
3. Op straffe van nietigheid wijst de dagvaarding op het tweede lid, onderdelen b en c."
2.5.
Art. 21, aanhef en onder a, RVV 1990 bevat het tot de bestuurder van een motorvoertuig gerichte verbod om met dat motorvoertuig als zodanig aangeduide maximumsnelheden te overschrijden. Art. 181, eerste lid, WVW 1994 richt zich tot de eigenaar of houder van een motorrijtuig en verplicht hem ervoor zorg te dragen dat met dat motorrijtuig geen overtredingen van verkeersvoorschriften worden begaan welke bij gebreke van een bekende dader onbestraft blijven. Gelet hierop is zowel het verschil in de juridische aard van de aan de verdachte verweten feiten als het verschil tussen de omschreven gedragingen dermate groot dat geen sprake kan zijn van 'hetzelfde' feit in de zin van art. 68 Sr. Een andere opvatting zou onvoldoende recht doen aan de regeling van de bijzondere excepties in het tweede en derde lid van art. 181 WVW 1994 indien het in het eerste lid omschreven feit eerst bij de behandeling van de tenlastegelegde verkeersovertreding ter terechtzitting in eerste aanleg of in hoger beroep op de wijze als voorzien in art. 313 Sv alsnog aan de tenlastelegging zou worden toegevoegd.
2.6.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op
25 juni 2013.