Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te ’s-Gravenhage,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
13 september 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontbinding van een huurovereenkomst. De eiser, wonende te [woonplaats], had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 31 augustus 2010 was gewezen. De zaak betrof herhaaldelijk niet tijdig betalen van huur door de eiser, wat leidde tot de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst door de verhuurder, de stichting Woonstichting Haag Wonen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de kantonrechter te 's-Gravenhage en het arrest van het hof, die aan deze uitspraak zijn gehecht.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de eiser niet tot cassatie konden leiden. De conclusie van de Advocaat-Generaal, G.R.B. van Peursem, strekte tot verwerping van het beroep, met toepassing van artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De advocaat van de eiser had gereageerd op deze conclusie, maar de Hoge Raad besloot geen acht te slaan op een brief van de eiser zelf, omdat deze niet via een advocaat was ingediend.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep en veroordeelt de eiser in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Haag Wonen op nihil zijn begroot. Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept het belang van tijdige huurbetalingen in huurrelaties.