ECLI:NL:HR:2013:689

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2013
Publicatiedatum
12 september 2013
Zaaknummer
10/05381
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte en ontbinding huurovereenkomst bij herhaaldelijk niet tijdig betalen huur

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de ontbinding van een huurovereenkomst. De eiser, wonende te [woonplaats], had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 31 augustus 2010 was gewezen. De zaak betrof herhaaldelijk niet tijdig betalen van huur door de eiser, wat leidde tot de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst door de verhuurder, de stichting Woonstichting Haag Wonen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de kantonrechter te 's-Gravenhage en het arrest van het hof, die aan deze uitspraak zijn gehecht.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de eiser niet tot cassatie konden leiden. De conclusie van de Advocaat-Generaal, G.R.B. van Peursem, strekte tot verwerping van het beroep, met toepassing van artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De advocaat van de eiser had gereageerd op deze conclusie, maar de Hoge Raad besloot geen acht te slaan op een brief van de eiser zelf, omdat deze niet via een advocaat was ingediend.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep en veroordeelt de eiser in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Haag Wonen op nihil zijn begroot. Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept het belang van tijdige huurbetalingen in huurrelaties.

Uitspraak

13 september 2013
Eerste Kamer
nr. 10/05381
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.K. Bhadai,
t e g e n
de stichting WOONSTICHTING HAAG WONEN,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Haag Wonen.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 583811/06-10456 van de kantonrechter te ’s-Gravenhage van 26 april 2007, 28 juni 2007, 3 april 2008 en 5 februari 2009;
b. het arrest in de zaak 200.034.033/01 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 31 augustus 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Haag Wonen is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van4 juli 2013 op die conclusie gereageerd. [eiser] heeft zelf bij brief van 5 juli 2013 op die conclusie gereageerd; nu deze brief niet door tussenkomst van een advocaat aan de Hoge Raad is toegestuurd, zal de Hoge Raad daarop geen acht slaan.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Haag Wonen begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
13 september 2013.