Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Slotsom
5.Beslissing
10 september 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, gedateerd 24 mei 2011. De verdachte, geboren in 1943, heeft beroep in cassatie ingesteld met bijstand van zijn advocaat, mr. R.J. Baumgardt. De Advocaat-Generaal, E.J. Hofstee, heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de opgelegde straf en tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van twee middelen van cassatie.
Het eerste middel werd verworpen, omdat het niet tot cassatie kon leiden en geen nadere motivering behoefde. Het tweede middel betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, aangezien er meer dan twee jaar waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep en de stukken te laat door het Hof waren ingezonden.
Als gevolg van deze overschrijding heeft de Hoge Raad besloten de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 32 maanden en 2 weken te verminderen naar 28 maanden en 2 weken. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwierp het beroep voor het overige. De uitspraak werd gedaan op 10 september 2013.