ECLI:NL:HR:2013:683

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 september 2013
Publicatiedatum
11 september 2013
Zaaknummer
11/01417
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen arrest van het Gerechtshof te Arnhem inzake overschrijding redelijke termijn en bewijswaardering

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 15 maart 2011 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1990, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdediging, vertegenwoordigd door mrs. S.F.W. van 't Hullenaar en C.H.W. Janssen, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die zijn gehecht aan het arrest. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Hof voor herbehandeling van de zaak.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het tweede middel, dat betrekking heeft op de eisen van art. 359 Sv, niet tot cassatie kan leiden. Het Hof heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de bewijsmiddelen die zijn vermeld in de aanvulling als bedoeld in art. 365a Sv, en deze in samenhang gewaardeerd met de feiten en omstandigheden die in het arrest zijn genoemd. Het middel stuit hierop af.

Echter, het negende middel, dat stelt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden, is gegrond bevonden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat meer dan twee jaren zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn is overschreden. Dit heeft geresulteerd in een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden naar 22 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De overige middelen zijn verworpen, omdat zij niet tot cassatie kunnen leiden en geen nadere motivering vereisen volgens art. 81, eerste lid, RO.

Uitspraak

10 september 2013
Strafkamer
nr. 11/01417
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 15 maart 2011, nummer 21/000105-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mrs. S.F.W. van 't Hullenaar en C.H.W. Janssen, beiden advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bestreden uitspraak niet aan de in art. 359 Sv gestelde eisen voldoet omdat die uitspraak een volgens de zogenoemde Promiswerkwijze uitgewerkt arrest is, doch tevens moet worden aangemerkt als een verkort arrest als bedoeld in art. 365a Sv.
2.2.
Bij beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat een klacht die uitsluitend inhoudt dat ten onrechte een aanvulling met bewijsmiddelen als bedoeld in art. 365a Sv is opgesteld en bij de gedingstukken is gevoegd, niet tot cassatie kan leiden omdat de verdachte bij die klacht onvoldoende in rechte te respecteren belang heeft (vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012: BX0863, NJ 2013/144).
Klaarblijkelijk heeft het Hof de bewezenverklaring doen steunen op de inhoud van de bewijsmiddelen die zijn vermeld in de aanvulling als bedoeld in art. 365a Sv, en heeft het deze gewaardeerd in samenhang met de feiten en omstandigheden die het Hof in zijn arrest heeft genoemd, met vindplaatsen in de processtukken. Daarop stuit het middel af.

3.Beoordeling van het negende middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

4.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 22 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op
10 september 2013.