ECLI:NL:HR:2013:674

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 september 2013
Publicatiedatum
10 september 2013
Zaaknummer
11/00286 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afvaltransporten en milieuwetgeving

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, een rechtspersoon, was beschuldigd van het opzettelijk overtreden van milieuwetgeving door afvalstoffen zonder de vereiste kennisgeving te transporteren van het Verenigd Koninkrijk naar Vietnam via Nederland. De tenlastelegging betrof handelingen die plaatsvonden tussen 7 maart 2006 en 26 maart 2006, waarbij containers met metaalafval werden overgebracht zonder toestemming van de bevoegde autoriteiten. Het Hof had geoordeeld dat Nederland als staat van doorvoer moest worden aangemerkt en dat de verdachte verplicht was om kennisgeving te doen van deze transporten. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en verwierp de argumenten van de verdediging, die stelden dat er geen sprake was van doorvoer in de zin van de Europese verordening. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de verdachte voldoende was gemotiveerd en dat de strafoplegging door het Hof in eerste instantie niet correct was, omdat er voor de verschillende feiten slechts één straf opgelegd had moeten worden. De Hoge Raad heeft de geldboete van € 15.000,- verlaagd naar € 13.500,-, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak van naleving van milieuwetgeving en de verantwoordelijkheden van rechtspersonen bij het transport van afvalstoffen.

Uitspraak

10 september 2013
Strafkamer
nr. 11/00286 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Economische Kamer, van 5 januari 2011, nummer 22/006870-08, in de strafzaak tegen:
[verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de strafoplegging, tot het opnieuw bepalen van de straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Tenlastelegging, bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 07 maart 2006 tot en met 26 maart 2006 in de gemeente Rotterdam, althans in Nederland, in elk geval binnen het grondgebied van de Europese Gemeenschap, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk,(telkens) (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 26, eerste lid van de Verordening (EEG) nr 259/93 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap, immers was zij doende 12 containers inhoudende een hoeveelheid (resten en afvallen van) metaal, in elk geval (telkens) (een) afvalstof(fen) (code GA 430) als bedoeld in Bijlage II van deze verordening, (telkens) over te brengen van het Verenigd Koninkrijk naar Vietnam via Nederland, terwijl die overbrenging (telkens) geschiedde zonder kennisgeving aan en/of (schriftelijke) toestemming van alle/de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening."
2.2.
Daarvan is bewezenverklaard dat:
"zij op tijdstippen in de periode van 07 maart 2006 tot en met 26 maart 2006 in de gemeente Rotterdam, opzettelijk, telkens een handeling heeft verricht als bedoeld in artikel 26, eerste lid van de Verordening (EEG) nr 259/93 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap, immers was zij doende 9 containers inhoudende een hoeveelheid (resten en afvallen van) metaal, code GA 430 als bedoeld in Bijlage II van deze verordening, over te brengen van het Verenigd Koninkrijk naar Vietnam via Nederland, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening."
2.3.1.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een geschrift, zijnde een schriftelijk verhoor van de vertegenwoordiger van de verdachte [betrokkene 1] van [verdachte], opgemaakt op 23 januari 2007. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
Is the company [verdachte]. responsible for the export of metal scrap to Vietnam?
Yes.
The company was not aware of European Waste Regulation. Only after these containers were held at Rotterdam did I take care of this and stopped exporting to Vietnam.
2. Het proces-verbaal, d.d. 8 februari 2007 van de Belastingdienst/Douanekantoor Rotterdam Douanekantoor Rotterdam Maasvlakte, nr. 2006-0262-00593/01, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze opsporingsambtenaren:
op 8 maart 2006 controleerde ik, verbalisant [verbalisant 1], belast met de controle van douanedocumenten van over zee uitgaande zendingen, de elektronische aangifte van het motorschip "[A]". Ik zag in de aangifte dat zeven containers met de merken [001], [002], [003], [004], [005], [006] en [007] beladen met metal scrap werden aangegeven. Voorts zag ik in deze aangiften dat de goederen bestemd waren voor Vietnam.
Ik, verbalisant [verbalisant 4], heb op 10 maart 2006 de containers [001] en [002] fysiek gecontroleerd. Ik zag dat beide containers waren beladen met resten en afvallen van metaal. Afval van metaal wordt genoemd onder code GA 430 van Bijlage II (groene lijst) van de Verordening EG nr. 259/93 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en buiten de EU (hierna te noemen EVOA). Voorts heb ik, verbalisant [verbalisant 1], verzocht de volgende containers ook fysiek te controleren, het betreffen [003], [004], [005], [006] en [007].
Container nummer
Controle uitgevoerd
Tijdens controle
Door
bevonden
[005]
[verbalisant 4]
Restanten van metaal
op 10 maart 2006
[004]
[betrokkene 3]
Restanten en afvallen
Op 11 maart 2006
van diverse metalen
[003]
[betrokkene 3]
Restanten en afvallen
Op 11 maart 2006
van diverse metalen
[006]
[betrokkene 3]
Restanten en afvallen
Op 11 maart 2006
van diverse metalen
[007]
[betrokkene 3]
Restanten en afvallen
Op 11 maart 2006
van diverse metalen
De in het bovengenoemd overzicht vermelde controles werden uitgevoerd samen met een inspecteur afvalstoffen van het Ministerie van VROM, [betrokkene 4] c.g. [betrokkene 5]. Deze beide inspecteurs zeiden dat het in de containers geladen metaalschroot als afvalstoffen kon worden aangemerkt.
Op maandag 27 maart 2006 controleerde ik, verbalisant [verbalisant 2], belast met de controle van douanedocumenten van over zee uitgaande zendingen, de elektronische aangifte van het motorschip "[A]". Ik zag in de aangifte dat vijf containers beladen zouden zijn met metal scrap. Hierop heb ik twee containers met de merken [008] en [009] fysiek laten controleren. Deze containers bleken na fysieke controle geladen te zijn met resten en afvallen van metaal. Voorts zag ik dat de goederen bestemd waren voor Vietnam.
Voor de uitvoer van in Bijlage II (groene lijst) EVOA van de in containers [001], [002], [003], [004], [005], [006], [007], [008] en [009] aangetroffen afvalstoffen naar Vietnam dient de procedure als vermeld in artikel 15 van de EVOA te worden gevolgd. Vervolgens nam ik, verbalisant [verbalisant 3], contact op met de centrale meldkamer van het Ministerie van VROM, alwaar men inzage heeft in de registratie van kennisgevingen. Mij werd medegedeeld dat er geen melding was gedaan voor de overbrenging van voornoemde afvalstoffen."
2.3.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De raadsvrouw heeft betoogd dat het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel 'via Nederland' niet bewezen kan worden, omdat de met die woorden bedoelde 'doorvoer' niet heeft plaatsgevonden, zodat vrijspraak moet volgen.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
De hier van toepassing zijnde Verordening (EEG) nr. 259/93 (EVOA) ziet op overbrenging van afvalstoffen 'binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap'. Het hof volgt de raadsvrouw dat 'doorvoer' hier niet aan de orde is. De eindbestemming van de uit de lidstaat Verenigd Koninkrijk afkomstige containers met afvalstoffen is immers niet een via de lidstaat Nederland te bereiken andere lidstaat. Er is dus geen overbrenging binnen de Europese Gemeenschap. Vast staat evenwel dat de onderhavige afvalstoffen de Europese Gemeenschap niet vanuit het Verenigd Koninkrijk hebben verlaten met eindbestemming Vietnam, maar dat blijkens de aangifte ten uitvoer namens de verdachte bij de douane te Rotterdam overbrenging uit de Gemeenschap met genoemde eindbestemming via (uit) de lidstaat Nederland geschiedde. Derhalve is hier aan de orde niet het overbrengen binnen, maar het overbrengen uit de Gemeenschap. Ook daarop ziet, zoals gezegd, de EVOA.
Het verweer wordt mitsdien verworpen."

3.Beoordeling van het eerste en het vierde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van het tweede middel

4.1.
Het middel klaagt onder meer over de verwerping door het Hof van het verweer strekkende tot vrijspraak, omdat geen sprake is van doorvoer in de zin van verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PbEGL 30) (hierna: EVOA (oud)).
4.2.
Voor de beoordeling van het middel is het volgende verdragsrechtelijke kader van belang.
- Art. 2 EVOA (oud):
"In deze verordening wordt verstaan onder:
(...)
e) bevoegde autoriteit van doorvoer: de enige, door elke Lid-Staat overeenkomstig artikel 36 aangewezen autoriteit voor de Staat waarin de zending in doorvoer is.
(...)
n) Staat van doorvoer: elke Staat, niet zijnde de Staat van verzending noch die van bestemming, waardoor een overbrenging van afvalstoffen is voorgenomen of plaatsvindt."
- Art. 23, eerste lid, EVOA (oud), dat is opgenomen in Hoofdstuk A (Voor verwijdering en nuttige toepassing bestemde afvalstoffen) van Titel VI (Doorvoer van afvalstoffen over het grondgebied van de Gemeenschap voor verwijdering of nuttige toepassing buiten de Gemeenschap):
"Wanneer voor verwijdering bestemde afvalstoffen en, behoudens in de in artikel 24 geregelde gevallen, voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen via een of meer Lid-Staten worden overgebracht, wordt de kennisgeving verricht door middel van het begeleidende document, dat wordt toegezonden aan de laatste bevoegde autoriteit van doorvoer in de Gemeenschap, met afschrift aan de ontvanger, alsook aan de andere betrokken bevoegde autoriteiten en aan de douanekantoren van binnenkomst en van uitgang uit de Gemeenschap."
- Art. 26, eerste lid, aanhef en onder a, EVOA (oud):
"Als sluikhandel wordt beschouwd elke overbrenging van afvalstoffen die:
a) geschiedt zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig deze verordening."
4.3.
Het gaat in deze zaak om een verdachte die, naar het Hof heeft vastgesteld, op tijdstippen in de periode van 7 maart 2006 tot en met 26 maart 2006 in Rotterdam containers met afvalstoffen via Nederland heeft overgebracht van het Verenigd Koninkrijk naar Vietnam, zonder de vereiste kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten.
4.4.
Gelet op de hiervoor onder 4.2 weergegeven verdragsbepalingen, moet ter zake van de bewezenverklaarde afvaltransporten Nederland als staat van doorvoer in de zin van art. 2, aanhef en onder 2, EVOA (oud) worden aangemerkt. Het oordeel van het Hof dat de verdachte op grond van art. 26 EVOA (oud) verplicht was tot kennisgeving van deze transporten aan de bevoegde autoriteit in Nederland getuigt derhalve niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het gevoerde verweer is dus terecht verworpen, wat er ook zij van de gronden waarop die verwerping steunt.
4.5.
Het voorgaande brengt mee dat de overige onderdelen van het middel, die klagen dat de bewijsvoering innerlijk tegenstrijdig is en dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten, eveneens tevergeefs zijn voorgesteld.
4.6.
Het middel faalt.

5.Beoordeling van het derde middel

5.1.
Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring ontoereikend heeft gemotiveerd. In het bijzonder zou uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kunnen worden afgeleid dat de verdachte in de periode van 7 maart 2006 tot en met 26 maart 2006 doende was negen containers over te brengen, nu twee containers eerst na de bewezenverklaarde periode zijn gecontroleerd.
5.2.
Het door het Hof voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van het Douanekantoor Rotterdam Maasvlakte houdt onder meer het volgende in. Op 8 maart 2006 heeft verbalisant Evertse de elektronische aangifte van het motorschip '[A]' gecontroleerd. Van zeven containers op de '[A]' die bestemd waren voor Vietnam is op 10 en 11 maart 2006 de inhoud (fysiek) gecontroleerd. De containers waren beladen met resten en afvallen van metaal. Op 27 maart 2006 heeft verbalisant [verbalisant 2] de elektronische aangifte van de '[A]' gecontroleerd. De aangifte vermeldde vijf containers beladen met 'metal scrap'. Verbalisant [verbalisant 2] heeft de inhoud van twee van deze containers (fysiek) laten controleren. De containers waren beladen met resten en afval van metaal bestemd voor Vietnam.
5.3.
Het Hof heeft kennelijk uit deze omstandigheden afgeleid, en ook kunnen afleiden, dat de twee in het middel bedoelde containers daags voor de controle van de elektronische aangifte op 27 maart 2006 reeds aan boord van het schip '[A]' vanuit het Verenigd Koninkrijk via Nederland naar Vietnam werden overgebracht. Derhalve is de bewezenverklaring dat de verdachte in de periode van 7 maart 2006 tot en met 26 maart 2006 doende was in totaal negen containers afvalstoffen over te brengen, niet onbegrijpelijk en naar behoren met redenen omkleed.
5.4.
Het middel faalt.

6.Beoordeling van het vijfde middel

6.1.
Het middel klaagt over de kwalificatie van het bewezenverklaarde als "meermalen gepleegd" en over de strafoplegging.
6.2.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als:
"Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.60, eerste lid, van de Wet Milieubeheer, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd."
6.3.
Het dictum van het bestreden arrest houdt onder meer in:
"Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van EUR 10.000,00 (tienduizend euro) met betrekking tot het eerste afvaltransport.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van EUR 5.000,00 (vijfduizend euro) met betrekking tot het tweede afvaltransport."
6.4.
Op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 7.2 tot en met 7.4 heeft het Hof het bewezenverklaarde terecht gekwalificeerd als "Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.60, eerste lid, van de Wet Milieubeheer, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd" en dit aangemerkt als meerdaadse samenloop, doch had het Hof voor deze feiten één straf moeten opleggen, in plaats van twee.
6.5.
De Hoge Raad leest de bestreden uitspraak verbeterd in die zin dat het Hof de verdachte heeft veroordeeld tot de betaling van één geldboete van € 15.000,-. Daardoor komt aan het middel, voor zover dat klaagt over de strafoplegging, de feitelijke grondslag te ontvallen zodat het niet tot cassatie kan leiden.

7.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 15.000,-.

8.Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 7 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

9.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete;
vermindert de geldboete in die zin dat deze € 13.500,- bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op
10 september 2013.