ECLI:NL:HR:2013:667

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 september 2013
Publicatiedatum
10 september 2013
Zaaknummer
11/03819
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • Y. Buruma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in cassatie wegens verzuim in de indiening van de schriftuur

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2013 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van de verdachte in zijn cassatieberoep. De verdachte was in cassatie gegaan tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem, dat op 20 mei 2011 had plaatsgevonden. De advocaat van de verdachte, mr. B.J. Driessen, had een schriftuur ingediend, maar deze voldeed niet aan de wettelijke vereisten. De schriftuur bevatte geen cassatiemiddel in de zin van de wet, waardoor de Hoge Raad oordeelde dat het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet in acht was genomen.

De Hoge Raad overwoog dat de indiening van de schriftuur vormvrij is, maar dat de raadsman na verzending van de cassatieschriftuur per fax op 28 november 2011 het originele exemplaar niet had nagezonden. De strafadministratie van de Hoge Raad had de raadsman daarop gewezen en hem de gelegenheid geboden om dit verzuim te herstellen. In een brief van 7 december 2011 verklaarde de raadsman dat hij door de verdachte was gevolmachtigd om de middelen van cassatie in te dienen. De Hoge Raad oordeelde dat deze verklaring voldoende was om het verzuim van de nazending van de originele schriftuur te dekken.

Desondanks voldeed de schriftuur niet aan de vereisten voor een cassatiemiddel, omdat deze geen stellige en duidelijke klacht over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift bevatte. Hierdoor kon de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van een correcte schriftuur en de gevolgen van het niet naleven van de wettelijke vereisten voor cassatie.

Uitspraak

10 september 2013
Strafkamer
nr. 11/03819
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 20 mei 2011, nummer 24/002384-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.J. Driessen, advocaat te Nijmegen, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.1.
Art. VI lid 5 van het Procesreglement Strafkamer Hoge Raad 2008 luidt als volgt:
"De indiening van de schriftuur is (...) vormvrij; zij kan worden ingediend hetzij door inlevering op de griffie van de Hoge Raad, hetzij door verzending per post of koeriersdienst, hetzij door verzending via de fax (mits gevolgd door inlevering of verzending van het originele exemplaar). Volstaan kan worden met de indiening van één exemplaar."
2.1.2.
De raadsman heeft na verzending van de cassatieschriftuur per fax op 28 november 2011 niet het originele exemplaar van de schriftuur nagezonden. Vervolgens heeft de strafadministratie van de Hoge Raad de raadsman bij brief van 30 november 2011 erop gewezen dat deze schriftuur niet inhoudt de verklaring dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot de indiening, en is hem gelegenheid geboden dit verzuim te herstellen. Bij door hem ondertekende brief van 7 december 2011 heeft de raadsman verklaard dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd "teneinde voor hem in te dienen de middelen van cassatie", hetgeen bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als door hem met zijn handgeschreven handtekening bekrachtigde verklaring dat de verdachte hem bepaaldelijk heeft gevolmachtigd tot het indienen van de per fax ingezonden cassatieschriftuur. Gelet hierop gaat de Hoge Raad voorbij aan het verzuim betreffende de nazending van de originele schriftuur.
2.2.
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
2.3.
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op
10 september 2013.