Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
6 september 2013.
Hoge Raad
In deze zaak, die op 6 september 2013 door de Hoge Raad der Nederlanden werd behandeld, ging het om een verzoek tot cassatie van een vrouw in een Arubaanse zaak betreffende de omgangsregeling met haar minderjarige kinderen na een echtscheiding. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.J.W. Alt, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De man, de verweerder in cassatie, was niet verschenen en had geen verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad verwees naar eerdere beschikkingen van het gerecht in eerste aanleg van Aruba en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, die aan de beschikking van de Hoge Raad waren gehecht. De Procureur-Generaal had het standpunt ingenomen dat de vrouw niet-ontvankelijk verklaard moest worden op grond van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Dit artikel stelt dat een partij die cassatie instelt, voldoende belang moet hebben bij het beroep.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de vrouw geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat zij klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie dan ook niet-ontvankelijk, en dit werd openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth. De beslissing benadrukt het belang van de ontvankelijkheidseisen in cassatieprocedures, vooral in zaken die betrekking hebben op omgangsregelingen na echtscheidingen.