ECLI:NL:HR:2013:627

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 september 2013
Publicatiedatum
6 september 2013
Zaaknummer
13/02480
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in omgangsregeling na echtscheiding

In deze zaak, die op 6 september 2013 door de Hoge Raad der Nederlanden werd behandeld, ging het om een verzoek tot cassatie van een vrouw in een Arubaanse zaak betreffende de omgangsregeling met haar minderjarige kinderen na een echtscheiding. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.J.W. Alt, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De man, de verweerder in cassatie, was niet verschenen en had geen verweerschrift ingediend.

De Hoge Raad verwees naar eerdere beschikkingen van het gerecht in eerste aanleg van Aruba en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, die aan de beschikking van de Hoge Raad waren gehecht. De Procureur-Generaal had het standpunt ingenomen dat de vrouw niet-ontvankelijk verklaard moest worden op grond van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Dit artikel stelt dat een partij die cassatie instelt, voldoende belang moet hebben bij het beroep.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de vrouw geen behandeling in cassatie rechtvaardigden, omdat zij klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie dan ook niet-ontvankelijk, en dit werd openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth. De beslissing benadrukt het belang van de ontvankelijkheidseisen in cassatieprocedures, vooral in zaken die betrekking hebben op omgangsregelingen na echtscheidingen.

Uitspraak

6 september 2013
Eerste Kamer
nr. 13/02480
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikkingen in de zaak EJ nr. 1593 van 2008 van het gerecht in eerste aanleg van Aruba van 6 mei 2010 en 11 januari 2011,
b. de beschikkingen in de zaak EJ 1593/08-H-135/11 Ghis 49122 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 14 februari 2012 en 19 februari 2013.
De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal sterkt tot niet-ontvankelijkverklaring op grond van 80a RO.
De advocaat van de vrouw heeft bij brief van 5 juli 2013 op dit standpunt gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 2).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
6 september 2013.