Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
3 september 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, gedateerd 1 september 2011, met nummer 20/002755-10. De verdachte, geboren in 1987, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. J.P.W. Nijboer, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De schriftuur met deze middelen is aan het arrest gehecht en maakt daar deel van uit. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de cassatiegronden niet voldoende zijn om het arrest van het Gerechtshof te vernietigen.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad van mening is dat de aangevoerde middelen niet relevant zijn voor de rechtsontwikkeling of de eenheid van het recht.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 3 september 2013 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, en in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster. De uitspraak bevestigt de beslissing van het Gerechtshof en laat het eerdere oordeel van de lagere rechter in stand.