Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
3 september 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 29 maart 2013, met nummer 15/741395-12. De zaak betreft een verzoek tot uitlevering van de opgeëiste persoon door de Republiek Bosnië-Herzegovina. De opgeëiste persoon, geboren in 1977, heeft het beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank. De advocaat van de opgeëiste persoon, mr. D.W.H.M. Wolters, heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld, welke schriftuur aan het arrest is gehecht en daarvan deel uitmaakt. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), geen nadere motivering, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 3 september 2013 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.