Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
3 september 2013.
Hoge Raad
Op 3 september 2013 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende de uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Verenigde Staten van Amerika. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 21 februari 2013, met nummer 16/701970-12. De opgeëiste persoon, geboren in 1960, heeft het beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank die het verzoek tot uitlevering heeft goedgekeurd.
De verdediging, vertegenwoordigd door mr. P.B.Ph.M. Bogaers, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die schriftelijk zijn toegelicht. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat inhoudt dat de Hoge Raad van mening is dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen aanleiding geven tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist door artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, wat betekent dat de beslissing van de Rechtbank Midden-Nederland in stand blijft. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is gewezen door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Schnetz.