Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
12 juli 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, gedateerd 27 juli 2011, met nummer 22/004443-09. De verdachte, geboren in 1978, heeft zijn beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaat, mr. J.J.A.P. van Breukelen, gevestigd te Rotterdam. In de schriftelijke middelen van cassatie die zijn ingediend, zijn verschillende argumenten naar voren gebracht ter ondersteuning van het beroep. De Advocaat-Generaal, P.C. Vegter, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de zaak niet in cassatie moet worden aangenomen. De raadsman van de verdachte heeft schriftelijk gereageerd op deze conclusie van de Advocaat-Generaal.
De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), er geen nadere motivering nodig is, omdat de ingediende middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de argumenten van de verdachte niet voldoende vond om het beroep te honoreren.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 12 juli 2013 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij de waarnemend griffier A.C. ten Klooster aanwezig was.